ECLI:NL:RBZWB:2023:3771

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3991
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg inzake bijstandsuitkering en alimentatie

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. Eiseres ontving een bijstandsuitkering, maar het college had haar medegedeeld dat de uitkering met ingang van 1 april 2021 niet zou worden uitbetaald, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit en voerde aan dat ten onrechte alimentatie was ingehouden op haar bijstandsuitkering voor de maand maart 2021. Het college verklaarde het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond, maar wees de bezwaren tegen de uitbetaling van de bijstandsuitkering over maart en april 2021 af. Eiseres ging in beroep tegen het bestreden besluit, maar verscheen niet op de zitting. De rechtbank heeft de zaak op 7 maart 2023 behandeld, waarbij het college vertegenwoordigd was door mr. A.D.M. Rombouts.

De rechtbank oordeelde dat eiseres inkomsten uit arbeid had genoten die de bijstandsnorm overschreden, waardoor er geen recht op bijstandsuitkering resteerde. De rechtbank constateerde een motiveringsgebrek in de besluitvorming van het college, maar besloot dit gebrek te passeren omdat eiseres hierdoor niet was benadeeld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar veroordeelde het college tot vergoeding van de proceskosten van eiseres en het griffierecht. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3991 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.

Procesverloop

Bij besluit van 23 april 2021 (primair besluit) is door het college aan eiseres medegedeeld dat haar uitkering met ingang van 1 april 2021 niet wordt uitbetaald, omdat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Op 4 mei 2021 heeft eiseres ook bezwaar gemaakt tegen de uitbetaling van de bijstandsuitkering over de maand maart 2021, waarbij alimentatie is ingehouden op haar uitkering. Op diezelfde dag heeft zij bezwaar gemaakt tegen het in mindering brengen van geschatte inkomsten op haar uitkering.
Met het besluit van 5 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het primaire besluit gegrond verklaard, omdat de gevraagde stukken door eiseres zijn ingeleverd. Het bezwaar tegen de uitbetaling over de maand maart 2021 is ongegrond verklaard en het bezwaar tegen de uitbetaling over de maand april 2021 is niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft een kort verweerschrift ingediend, waarbij is verwezen naar de overwegingen van het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 7 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. A.D.M. Rombouts namens het college deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1. Eiseres ontvangt een bijstandsuitkering van het college. Daarnaast heeft zij inkomsten uit arbeid van [naam bedrijf] . Maandelijks geeft zij op inkomstenverklaringen door hoe hoog haar inkomsten zijn. Op 23 april 2021 heeft het college aan eiseres verzocht om de urenspecificaties van haar werkzaamheden voor [naam bedrijf] over de periode van
1 april 2021 tot en met 30 april 2021 toe te sturen. Het college heeft eiseres medegedeeld dat deze gegevens uiterlijk binnen veertien dagen na dagtekening van de brief binnen moesten zijn. In afwachting van de gevraagde stukken heeft het college de uitkering van eiseres over de maand april 2021 niet uitbetaald. Met de uitkeringsspecificatie van maart 2021 en april 2021 heeft het college eiseres in kennis gesteld welk bedrag er aan haar wordt uitbetaald. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt.
2. In het bestreden besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het college er niet van op de hoogte was dat eiseres geen alimentatie heeft ontvangen in de maand maart 2021, omdat zij dat niet heeft gemeld. Daarnaast constateert het college dat de inkomsten uit arbeid van eiseres in maart 2021 de geldende bijstandsnorm ver overstijgen, waardoor er niet wordt toegekomen aan het terugbetalen van de ten onrechte in mindering gebrachte alimentatie. Ten slotte stelt het college dat eiseres een verzoek bij Werk en Inkomen kan doen om met terugwerkende kracht inkomensvrijlating toe te passen.
Standpunt eiseres
3. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat ten onrechte alimentatie is ingehouden op haar bijstandsuitkering van de maand maart 2021, omdat zij voor deze maand geen alimentatie heeft ontvangen. Daarnaast stelt zij over de maand maart 2021 geen inkomsten uit werkzaamheden te hebben genoten boven de bijstandsnorm. Uit de door haar overgelegde uitkeringsspecificatie blijkt dat in de maand maart 2021 een bedrag van
€ 911,85 aan inkomsten is genoten. Inclusief 8% vakantietoeslag bedraagt het inkomen volgens eiseres € 984,80. Zij is daarom van mening dat het besluit onzorgvuldig is gemotiveerd en dat het college was gehouden om de niet ontvangen alimentatie alsnog betaalbaar te stellen. Ten slotte stelt eiseres dat middels het bezwaarschrift is verzocht met terugwerkende kracht een inkomensvrijlating toe te passen en dat het college hier in het bestreden besluit ten onrechte niet op in is gegaan.
Wet- en regelgeving
4. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5. Niet in geschil is dat eiseres inkomsten uit arbeid heeft genoten. Blijkens de door eiseres overgelegde loonstroken en bankrekeningafschriften heeft zij in de maand maart 2021 een bedrag van € 911,85 aan inkomsten ontvangen. Uit de door het college overgelegde uitkeringsspecificatie voor de maand maart 2021 volgt dat het college ook van dit bedrag aan inkomsten uit arbeid is uitgegaan bij de berekening van de hoogte van haar uitkering. Daarmee komt eiseres, in tegenstelling tot wat het college in het bestreden besluit stelt, echter niet uit boven de voor haar geldende bijstandsnorm van € 1.075,44.
6. Ter zitting heeft het college gesteld dat bij de vaststelling van de inkomsten over de maand maart 2021 ook de loonstrook van week 12 van 2021 is meegenomen en het bankrekeningafschrift van eiseres, waaruit blijkt dat zij op 1 april 2021 de bijbehorende betaling van € 310,24 heeft ontvangen. Deze loonuitbetaling dient volgens vaste jurisprudentie toegerekend te worden aan de maand, waarin de werkzaamheden zijn verricht en niet aan de maand waarin de betaling heeft plaatsgevonden. [1] Week 12 van 2021 betreft de periode van 22 tot en met 28 maart 2021, zodat deze inkomsten worden toegerekend aan de maand maart 2021. De rechtbank stelt vast dat hiermee in de maand maart 2021 sprake is van een totaal van € 911,85 + € 310,24 = € 1.222,09 aan inkomsten uit arbeid. Dat is meer dan de voor eiseres geldende bijstandsnorm.
7. Er is sprake van een motiveringsgebrek in de besluitvorming, nu het college het bestreden besluit pas ter zitting voldoende heeft onderbouwd. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [2] te passeren, omdat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Vastgesteld kan immers worden dat haar inkomsten uit arbeid de voor haar van toepassing zijnde bijstandsnorm in maart 2021 overstijgen, waardoor er in maart 2021 geen uit te betalen bedrag aan bijstanduitkering resteert. Hierdoor wordt niet toegekomen aan de vraag of over die maand terecht ook alimentatie in mindering is gebracht.
8. Zoals eiseres in haar beroepschrift stelt, heeft zij reeds in bezwaar een verzoek gedaan om een inkomensvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder n, van de Participatiewet. In het bestreden besluit gaat het college niet inhoudelijk in op dit verzoek. Het college heeft gesteld dat eiseres een apart verzoek kan indienen om de inkomensvrijlating toe te passen. Ter zitting is toegelicht dat het college dient te beschikken over meer informatie om dit verzoek te kunnen beoordelen, zoals voor welke zes maanden de inkomensvrijlating met terugwerkende kracht zou moeten worden toegepast. Het college heeft aangegeven hierover met eiseres in gesprek te willen treden en dat daarover contact is gezocht, maar dat het niet gelukt is eiseres/haar gemachtigde te bereiken. Aangezien het college (nog) niet heeft besloten over het al dan niet toepassen van de inkomensverklaring en de nodige informatie ontbreekt, vormt dit geen onderdeel van deze procedure.

Conclusie en gevolgen

9. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt in dit geval wel aanleiding gezien het college te veroordelen in de proceskosten van eiseres. De proceskosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Ook wordt bepaald dat het college het door eiseres betaalde griffierecht van € 49,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 6:22 Awb
Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Participatiewet (Pw)
Artikel 19, lid 1 en 2, Pw
1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien:
a. het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm; en
er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
2. De hoogte van de algemene bijstand is het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
Artikel 31 lid 1 Pw
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 31 lid 2, aanhef en onder n Pw
Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
inkomsten uit arbeid tot 25 procent van deze inkomsten, met een maximum van € 246,00 per maand, voor zover hij algemene bijstand ontvangt, waarbij voor een persoon die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt geldt dat die inkomsten gedurende ten hoogste zes maanden niet tot de middelen worden gerekend en dat dit naar het oordeel van het college moet bijdragen aan zijn arbeidsinschakeling.
Artikel 32 lid 1 Pw
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 20 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:996.
2.Algemene wet bestuursrecht