ECLI:NL:RBZWB:2023:3743

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2105 EN 22_2106
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van studiefinanciering en opgelegde boete op grond van de Wet studiefinanciering 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herzieningen en terugvordering van zijn uitwonendenbeurs en tegen de aan hem opgelegde boete op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). Eiser heeft op 24 juni 2020 bij DUO een wijziging studiefinanciering ingediend, inhoudende dat hij per 8 juni 2020 verhuisd is naar het adres [adres 1] 128 te [plaatsnaam]. Hierop heeft DUO met een besluit van 24 juni 2020 de basisbeurs en aanvullende beurs van eiser omgezet van de thuiswonendennorm naar de uitwonendennorm. Na een huisbezoek op 25 juni 2021 en een buurtonderzoek, heeft DUO besluiten genomen die leidden tot herziening van de studiefinanciering en het opleggen van een boete van € 1.308,09 wegens het niet voldoen aan de voorwaarde van feitelijke bewoning van het BRP-adres. Eiser heeft bezwaar gemaakt en beroep ingesteld tegen de besluiten van DUO. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, omdat DUO niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser niet op het BRP-adres woonde. De rechtbank oordeelt dat de herziening van de studiefinanciering en de boete onterecht zijn opgelegd, en vernietigt de bestreden besluiten. DUO wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/2105 WSFBSF en 22/2106 WSFBSF

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. F.E.R.M. Verhagen,
en

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de herzieningen en terugvordering van zijn uitwonendenbeurs en tegen de aan hem opgelegde boete op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
Eiser heeft op 24 juni 2020 bij DUO een wijziging studiefinanciering ingediend, inhoudende dat hij per 8 juni 2020 verhuisd is naar het adres [adres 1] 128 te [plaatsnaam] (BRP-adres). Hierop heeft DUO met een besluit van 24 juni 2020 de basisbeurs en aanvullende beurs van eiser omgezet van de thuiswonendennorm naar de uitwonendennorm.
DUO heeft met een besluit van 13 oktober 2020 de hoogte van eisers studiefinanciering voor het jaar 2021 vastgesteld.
Op 25 juni 2021 hebben controleurs van DUO een huisbezoek afgelegd aan het BRP-adres van eiser. Daarnaast hebben de controleurs op die datum een buurtonderzoek verricht. De resultaten van het huisbezoek en het buurtonderzoek heeft DUO neergelegd in een Rapportage Huisbezoek van 30 juni 2021.
Naar aanleiding van het huisbezoek heeft DUO met de besluiten van 7 juli 2021:
  • eisers basisbeurs en aanvullende beurs over de maanden augustus 2021 tot en met december 2021 herzien van de uitwonendennorm naar de thuiswonendennorm (primair besluit 1);
  • eisers basisbeurs en aanvullende beurs over de maanden juli 2020 tot en met juli 2021 herzien van de uitwonendennorm naar de thuiswonendennorm (primair besluit 2);
  • de te veel betaalde studiefinanciering over de maanden juli 2020 tot en met juni 2021 van eiser teruggevorderd tot een bedrag van € 2.616,18 (primair besluit 3).
Met een brief van eveneens 7 juli 2021 heeft DUO aan eiser het voornemen kenbaar gemaakt om aan hem een boete op te leggen van € 1.308,09 wegens het niet voldoen aan de voorwaarde van feitelijke bewoning van het BRP-adres.
Eiser heeft op 29 juli 2021 bezwaar gemaakt tegen primaire besluiten 1, 2 en 3 en heeft desgevraagd aanvullende informatie aan DUO overgelegd.
Met een besluit van 7 oktober 2021 (bestreden besluit 1) heeft DUO het bezwaar tegen primaire besluiten 1, 2 en 3 ongegrond verklaard.
DUO heeft met een besluit van 12 oktober 2021 (primair besluit 4) daadwerkelijk aan eiser een boete opgelegd van € 1.308,09.
Eiser heeft op 26 oktober 2021 bezwaar gemaakt tegen primaire besluit 4. Op
16 maart 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
Met een besluit van 18 maart 2022 (bestreden besluit 2) heeft DUO het bezwaar tegen primair besluit 4 ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 12 april 2022 beroepen ingesteld tegen de bestreden besluiten.
DUO heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 7 maart 2023. Hierbij waren aanwezig: eiser, zijn gemachtigde en via beeldverbinding namens DUO
mr. drs. E.H.A. van den Berg. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen van de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in dit beroep de vraag of de herziening en terugvordering van eisers studiefinanciering en de opgelegde boete terecht is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Beroepsgronden
3. Eiser heeft aangevoerd dat zijn beroep tegen bestreden besluit 1 ontvankelijk is, omdat dit besluit door DUO niet aangetekend was verzonden op 7 oktober 2021, hij het besluit niet heeft ontvangen en hij direct beroep heeft ingesteld bij bekend worden met het bestaan van het besluit. Inhoudelijk heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de stutting van het besluit onvoldoende is, nu deze feitelijk steunt op twee verklaringen van buren. Dat klemt des te meer nu eiser en zijn broer erg op elkaar lijken. Eiser stelt dat DUO met de zeer minimale bewijsonderdelen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet woonachtig was op het BRP-adres.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestreden besluit 1: herziening en terugvordering
5.1.
Vaststaat dat het beroep van eiser buiten de termijn van zes weken na de datum van bestreden besluit 1 heeft ingediend. Ter zitting hebben partijen vastgesteld dat DUO de verzending van bestreden besluit 1 niet kan aantonen, zodat het beroep van eiser tegen bestreden besluit 1 toch ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank zal nu dan ook inhoudelijk bestreden besluit 1 beoordelen.
5.2.
De periode in geding voor de herzieningen is de periode van juli 2020 tot en met december 2021. Wat betreft de terugvordering is dit de periode van juli 2020 tot en met juni 2021.
5.3.
Tussen partijen staat vast dat eiser in ieder geval tot 8 juni 2020 bij zijn ouders heeft gewoond op het adres [adres 2] 64 te [plaatsnaam] en dat hij in die maanden daarom terecht als thuiswonend is aangemerkt door DUO. Ook staat tussen partijen vast dat eiser op 24 juni 2020 bij DUO een adreswijziging heeft doorgegeven, inhoudende dat hij vanaf
8 juni 2020 bij zijn broer op het adres [adres 1] 128 te [plaatsnaam] woont. Eiser is per
1 november 2021 weer op het adres van zijn ouders gaan wonen. Partijen zijn echter verdeeld over de vraag of het onderzoek, en de hiervan opgemaakte rapportage huisbezoek, voldoende grondslag bieden voor het standpunt van DUO dat eiser vanaf 8 juni 2020 niet woonachtig was op het BRP-adres.
5.4.
De rechtbank overweegt dat herziening van studiefinanciering van de uitwonendennorm naar de thuiswonendennorm een voor de studerende belastend besluit betreft. Bij een belastend besluit als dit is het aan het bestuursorgaan om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. De bewijslast met betrekking tot de stelling dat de studerende niet op het BRP-adres woont, rust dan ook op DUO. Om te voldoen aan de bewijslast is het voldoende als DUO aannemelijk kan maken dat de studerende niet op het BRP-adres woont. Als DUO dat aannemelijk heeft gemaakt, dan wordt vermoed dat de studerende ook in de daaraan voorafgaande periode, vanaf de datum van de laatste BRP-wijziging, niet op het BRP-adres woonde. Wanneer de studerende dit wettelijk vermoeden wil weerleggen, is het aan de studerende om bewijs te leveren dat zodanig overtuigend is dat het de conclusie rechtvaardigt dat hij of zij wel op het BRP-adres moet hebben gewoond. [1]
5.5.
Uit de rapportage huisbezoek van 30 juni 2021 volgt dat controleurs van DUO onaangekondigde huisbezoeken hebben afgelegd aan het BRP-adres op 25 juni 2021 omstreeks 9.50 uur en 12.43 uur en dat hierbij de deur niet werd geopend bij aanbellen. Verder volgt uit de rapportage huisbezoek dat de controleurs, aansluitend aan de huisbezoeken op 25 juni 2021, een buurtonderzoek hebben gedaan bij twee buren van dezelfde galerij als het BRP-adres (nummer 126 en nummer 130). In de getuigenverklaringen huisbezoek van 25 juni 2021 hebben deze buren afzonderlijk verklaard dat er op het BRP-adres een Somalische jongeman alleen woont sinds twee of drie jaar. Vervolgens hebben de controleurs nogmaals onaangekondigde huisbezoeken afgelegd aan het BRP-adres op 28 juni 2021 om 17.06 uur en op 29 juni 2021 om 16.23 uur. Ook bij deze huisbezoeken werd de deur niet geopend bij aanbellen.
5.6.
De rechtbank overweegt dat DUO aan de herziening van het recht op studiefinanciering enkel de rapportage huisbezoek met de twee verklaringen van buren ten grondslag heeft gelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser een logische en geloofwaardige uitleg gegeven waarom de deur niet werd geopend bij de huisbezoeken. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij bij de huisbezoeken niet thuis was, omdat die bezoeken tijdens of rond werktijden plaatsvonden en hij dan op school of stage is, waarna hij nog naar huis moet reizen. Daarnaast eet eiser regelmatig bij zijn ouders in de avond. Ook de hoofdbewoner werkt en was daarom niet thuis tijdens werktijden. Eiser heeft aangegeven dat dit bij DUO bekend was. De rechtbank concludeert hieruit dat de omstandigheid dat niemand op het BRP-adres is aangetroffen bij de huisbezoeken, niets zegt over de feitelijke bewoning op dat adres. De afwezigheid van eiser tijdens de huisbezoeken onderbouwt daarom niet het standpunt van DUO dat eiser niet op het BRP-adres zou wonen. De verklaringen van de buren zijn ook onvoldoende om dat standpunt te kunnen dragen. Deze verklaringen geven onvoldoende (gedetailleerde) informatie over de bewoner(s) en de feitelijke woonsituatie op het BRP-adres. DUO had in de gegeven omstandigheden meer onderzoek moeten doen dan enkel de onaangekondigde huisbezoeken overdag zonder gehoor en twee verklaringen van buren. Het had op de weg van DUO gelegen om bijvoorbeeld eiser en/of de hoofdbewoner te horen, een huisbezoek in de avond of een huisbezoek aan het adres van eisers ouders af te leggen. DUO heeft niet voldaan aan de bewijslast, omdat onvoldoende is aannemelijk is gemaakt dat eiser niet woonde op het BRP-adres in de te beoordelen perioden. DUO heeft daarom ten onrechte eisers studiefinanciering herzien en teruggevorderd. Eisers beroep tegen bestreden besluit 1 slaagt dan ook. De rechtbank dient te beoordelen welk gevolg dit heeft voor het beroep tegen bestreden besluit 2.
Bestreden besluit 2: boete
5.7.
De rechtbank overweegt dat DUO bij boeteoplegging moet aantonen dat eiser niet woont op het BRP-adres en niet kan volstaan met slechts het aannemelijk maken daarvan. [2]
Nu uit overweging 5.6 volgt dat DUO naar het oordeel van de rechtbank niet heeft aannemelijk gemaakt dat eiser niet woonde op het BRP-adres in de te beoordelen perioden, staat hiermee ook vast dat DUO niet heeft voldaan aan het ‘aantonen’ dat eiser niet woonde op het BRP-adres in de te beoordelen periode in het kader van de boete. Dit betekent dat eisers beroep tegen bestreden besluit 2 ook slaagt.

Conclusie en gevolgen

6.1.
Uit wat hierboven is overwogen, volgt dat de beroepen van eiser gegrond worden verklaard. De bestreden besluiten kunnen geen standhouden en worden daarom vernietigd. De rechtbank ziet ook aanleiding de primaire besluiten te herroepen, omdat daaraan hetzelfde gebrek kleeft en, gelet op het tijdsverloop, niet aannemelijk is dat dit gebrek kan worden hersteld.
6.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet DUO aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Ook veroordeelt de rechtbank DUO in de door eiser gemaakte proceskosten, berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten stelt de rechtbank voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • herroept de primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
  • draagt DUO op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt DUO in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 30 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage: wettelijk kader

Artikel 1.1, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
thuiswonende deelnemer: mbo-student die niet een uitwonende mbo-student is,
uitwonende deelnemer: mbo-student die voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 1.5.
Artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 bepaalt dat voor het normbedrag voor een uitwonende mbo-student in aanmerking komt de mbo-student die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a. de mbo-student woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b. het woonadres van de mbo-student is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Artikel 9.9, eerste lid, van de Wsf 200 bepaalt dat, indien een mbo-student het normbedrag voor een uitwonende mbo-student toegekend heeft gekregen maar niet heeft voldaan aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 1.5, Onze Minister hem een bestuurlijke boete kan opleggen van ten hoogste 50 procent van het bedrag dat van de mbo-student in verband daarmee wordt teruggevorderd bij een herziening.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:820, r.o. 4.2.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2435.