ECLI:NL:RBZWB:2023:3709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
30 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 23_118
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering voorschot WIA-uitkering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de terugvordering van een voorschot op een WIA-uitkering. Eiser, die als gevolg van een gecompliceerde beenbreuk en trombose uitgevallen is, ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het UWV heeft in een besluit van 18 augustus 2022 bepaald dat eiser een ontvangen voorschot moet terugbetalen, omdat dit voorschot te hoog was. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het UWV heeft in een later besluit van 12 december 2022 de bezwaren deels gegrond verklaard en het terugvorderingsbedrag aangepast.

Tijdens de zitting op 17 mei 2023 heeft eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, zijn standpunt toegelicht. Eiser betwist niet de hoogte van het terugvorderingsbedrag, maar stelt dat het UWV ten onrechte artikel 77 van de WIA toepast en dat de terugvordering op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten plaatsvinden. Eiser voert aan dat zijn persoonlijke omstandigheden, waaronder de diagnose van uitgezaaide slokdarmkanker, niet zijn meegewogen in de beslissing van het UWV.

De rechtbank oordeelt dat het UWV terecht artikel 77 van de WIA heeft toegepast en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De rechtbank wijst erop dat de medische omstandigheden van eiser niet voortvloeien uit de terugvordering en dat eiser niet heeft aangetoond dat de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/118 WIA

uitspraak van 26 mei 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] (eiser), te [plaatsnaam] ,

gemachtigde: mr. drs. E.C. Spiering,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Procesverloop

In een besluit van 18 augustus 2022 (primair besluit) heeft het UWV bepaald dat eiser een voorschot dat hij heeft ontvangen op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) moet terugbetalen.
In een besluit van 12 december 2022 (bestreden besluit) heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda 17 mei 2023. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het UWV werd vertegenwoordigd door [naam vertegenwoordiger] .

Overwegingen

Relevante feiten en omstandigheden
1. Eiser is op 26 november 2019 als gevolg van een gecompliceerde beenbreuk en trombose uitgevallen. Het UWV heeft aan hem een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de WIA toegekend per 8 december 2021.
Met ingang van 31 januari 2022 is eiser in dienst getreden bij werkgever [naam bedrijf] Het UWV heeft in een besluit van 8 februari 2022 bepaald dat eisers uitkering voorlopig als voorschot wordt betaald. Een keer per zes maanden zou de uitkering definitief worden berekend aan de hand van de loongegevens die het UWV van de Belastingdienst krijgt. Het maandelijkse voorschot is vastgesteld op € 1.547,30 bruto per maand.
In het primaire besluit heeft het UWV bepaald dat het voorschot dat eiser heeft ontvangen op een WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 juli 2022 hoger is dan de uitkering waar hij recht op had. Eiser zou in totaal € 602,47 bruto te veel hebben ontvangen. Dit bedrag moet hij aan het UWV terugbetalen.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. In het bestreden besluit heeft het UWV eisers bezwaren tegen het primaire besluit deels gegrond verklaard. Het terugvorderingsbedrag is gewijzigd naar een bedrag van € 317,62.
Standpunt van het UWV
2. Volgens het UWV is hij op grond van artikel 77, eerste lid, van de WIA verplicht om ten onrechte aan eiser verstrekte voorschotten terug te vorderen. Het UWV stelt verder dat de betrokken voorschotten zorgvuldig en correct zijn vastgesteld. Het UWV ziet in de door eiser gestelde persoonlijke omstandigheden geen aanleiding om af te zien van een terugvordering.
Eisers standpunt
3. Eiser betwist de hoogte van het terugvorderingsbedrag niet. Hij stelt met name dat het UWV zich ten onrechte baseert op artikel 77 van de WIA, en dat toepassing gegeven had moeten worden aan artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), die een discretionaire bevoegdheid bevat voor het herzien en terugvorderen van een uitkering. Hij voert aan dat terugvordering van de voorschotten enkel op basis van de Awb kan plaatsvinden, nu de voorschotten ook zijn verstrekt op basis van die wet. Eiser voert verder aan dat zijn persoonlijke omstandigheden een negatieve wending hebben genomen nadat uitgezaaide slokdarmkanker bij hem is vastgesteld in juni 2022.
Relevante wetgeving
4. Op grond van artikel 77, eerste lid, van de WIA wordt een op grond van deze wet onverschuldigd betaalde uitkering door het UWV teruggevorderd. Het UWV kan op grond van het zesde lid besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien sprake is van dringende redenen.
Mocht het UWV zich baseren op artikel 77 van de WIA?
5. Niet in geschil is dat het UWV teveel voorschot heeft betaald aan eiser op een WIA-uitkering over de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 juli 2022. Ook de hoogte van het terugvorderingsbedrag als zodanig is niet in geschil. De rechtbank volgt het UWV
in zijn standpunt dat het imperatief geformuleerde artikel 77 toepasselijk is op de betrokken terugvordering. Het wettelijk kader waar eiser op doelt ziet op de periode van 1 juli 2009 tot 1 januari 2013. In deze periode vormde artikel 77 van de WIA nog geen grondslag voor terugvordering van voorschotten. Met de inwerkingtreding van de Wet Aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving op 1 januari 2013 is in het eerste lid van artikel 77 WIA de zinsnede 'alsmede hetgeen anderszins' ingevoegd (Kamerstukken 33207, nr. 3). De onverschuldigd betaalde uitkering kan daarmee ook betrekking hebben op onverschuldigd betaalde voorschotten (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3345). Artikel 77 van de WIA is daarom wel degelijk van toepassing op terugvorderingsbeslissingen die zijn genomen op of na 1 januari 2013, zoals de onderhavige. De rechtbank wijst bij het voorgaande op de uitspraken van de CRvB van 2 februari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:232) en van 18 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:392).
6. Gezien het voorgaande wordt eiser niet gevolgd in zijn redenering dat het UWV de betrokken terugvordering had moeten baseren op de bepalingen in de Awb, omdat zijn voorschotten ook zijn verleend op grond van deze wet. De toepasselijkheid van artikel 77 van de WIA maakt dat het UWV niet slechts bevoegd, maar gehouden was om over te gaan tot terugvordering. Het UWV had dus, anders dan zoals eiser stelt, ook geen ruimte voor het maken van een belangenafweging.
Is sprake van dringende redenen?
7. Het UWV kan uitsluitend, geheel of gedeeltelijk, van terugvordering afzien als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Volgens vaste rechtspraak kunnen dringende redenen om van terugvordering af te zien slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van de terugvordering voor de betrokkene. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Het is aan de betrokkene om te onderbouwen dat sprake is van sociale of financiële gevolgen. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de CRvB van 18 februari 2022 (ECLI:NL:CRVB:2022:392).
8. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de door eiser aangevoerde medische omstandigheden – hoe invoelbaar deze ook zijn – geen dringende redenen als hiervoor bedoeld, nu deze niet voortvloeien uit de bestreden terugvordering. Eiser heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering van het bedrag van € 317,62 leidt tot onaanvaardbare sociale of financiële consequenties.
Conclusie9. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.M. Schotanus, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier op 26 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.