ECLI:NL:RBZWB:2023:3647

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 mei 2023
Publicatiedatum
26 mei 2023
Zaaknummer
BRE-22-3945
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk niet-ontvankelijk beroep wegens ontbrekende machtiging en identiteitsbewijs

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 mei 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen behandeld. Het beroep betreft de vastgestelde waarde van een onroerend goed, maar de rechtbank verklaart het beroep kennelijk niet-ontvankelijk. Dit besluit is genomen omdat de gemachtigde van belanghebbende geen originele machtiging en een kopie van een identiteitsbewijs heeft ingediend, ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om deze documenten te overleggen.

De rechtbank legt uit dat iemand die namens een ander beroep instelt, op verzoek van de rechtbank een machtiging moet indienen. In dit geval heeft de gemachtigde, ondanks het indienen van een machtiging, niet voldaan aan de vereisten, omdat de handtekeningen op de machtigingen niet overeenkwamen en de gevraagde documenten niet tijdig zijn overgelegd. De rechtbank heeft belanghebbende en de gemachtigde meerdere keren de kans gegeven om de ontbrekende documenten aan te leveren, maar deze zijn niet tijdig ingediend.

Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. De uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar blijft daardoor in stand. De rechtbank wijst erop dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3945
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 mei 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,
(gesteld gemachtigde: [gemachtigde]),
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Vlissingen, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 1 juli 2022. Het beroep ziet op de bij beschikking krachtens de Wet waardering onroerende zaken vastgestelde waarde van het pand [adres] te ([postcode]) [plaats] met aanslagnummer [aanslagnummer].
1.2.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

2.Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat [gemachtigde] geen machtiging heeft ingediend en dat verzuim niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2.2.
Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. [1] Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren. [2]
2.3.
Het beroepschrift is ingediend door [gemachtigde]. Hij vermeldt daarin dat hij de gemachtigde is van belanghebbende. Hij heeft bij het beroepschrift echter geen machtiging bijgevoegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om dit het beroep in te stellen namens belanghebbende. De rechtbank heeft hem bij brief van 15 augustus 2022 verzocht om binnen vier weken dit verzuim te herstellen. [gemachtigde] heeft bij brief van 12 september 2022 een machtiging ingediend met onder andere de mededeling dat belanghebbende hinder heeft van identiteitsfraude.
2.4.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 21 november 2022 een verweerschrift en de op zaak betrekking hebbende stukken ingediend. Bij de stukken zat het bezwaarschrift en een machtiging bijgevoegd.
2.5.
Naar aanleiding van deze stukken is de rechtbank opgevallen dat voor de bezwaar- en beroepsfase twee afzonderlijke machtigingen zijn afgegeven en dat de handtekeningen niet overeenkomen. Bij aangetekende brief van 28 november 2022 is [gemachtigde] hierop gewezen en verzocht om binnen twee weken een nieuwe (originele) machtiging te overleggen met daarbij een kopie van een identiteitsbewijs van belanghebbende. Dit verzoek is herhaald bij aangetekende brief van 21 december 2022.
2.6.
Bij brief van 3 januari 2023 heeft [gemachtigde] verzocht om uitstel. Tevens heeft hij de rechtbank verzocht om aan te geven of de reeds ingediende machtiging correct is én of hij een nieuwe machtiging en kopie van een identiteitsbewijs nog moet overleggen.
2.7.
Bij aangetekende brief van 11 januari 2023 is aan [gemachtigde] medegedeeld dat voor het dossier verder in behandeling genomen kan worden eerst voldaan dient te worden aan het verzoek van de rechtbank. [gemachtigde] is nogmaals in de gelegenheid gesteld om een nieuwe (originele) machtiging en kopie van een identiteitsbewijs van belanghebbende te overleggen met een laatste termijn van een week.
2.8.
Belanghebbende heeft bij brief van 30 december 2022, binnengekomen bij de rechtbank op 19 januari 2023, een machtiging overgelegd [3] . Belanghebbende uit hierin meerdere zorgen betreffende identiteitsfraude en doet een beroep op rechtsbescherming van burgers wegens eigen ervaringen met identiteitsfraude.
2.9.
De rechtbank heeft juist in het kader van rechtsbescherming gevraagd de stukken zoals eerder is vermeld te overleggen om vast te kunnen stellen dat het belanghebbende is die [gemachtigde] heeft gemachtigd om beroep te mogen instellen. De gevraagde gegevens zijn niet overgelegd. Daardoor valt niet eenduidig vast te stellen of belanghebbende een machtiging heeft afgegeven aan [gemachtigde].

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

4.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 26 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb.
2.Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.
3.Dit betreft dezelfde machtiging die reeds eerder in de beroepsprocedure is overgelegd.