ECLI:NL:RBZWB:2023:3613

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
25 mei 2023
Zaaknummer
BRE - 22 _ 963
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzuimboete opgelegd aan belanghebbende voor het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 mei 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had een verzuimboete van € 385 opgelegd wegens het niet tijdig indienen van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020. Belanghebbende had de aangifte pas op 23 september 2021 ingediend, terwijl de deadline op 13 september 2021 lag. De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de verzuimboete terecht heeft opgelegd, maar dat er aanleiding is om de boete te matigen. Belanghebbende had eerder hulp gezocht bij een belastingadviseur en bij de Belastingdienst zelf, maar door omstandigheden was de aangifte niet tijdig ingediend. De rechtbank concludeert dat, hoewel belanghebbende niet volledig vrijuit gaat, de omstandigheden van het geval, waaronder de inspanningen van belanghebbende om de aangifte tijdig in te dienen en zijn slechte financiële situatie, aanleiding geven om de verzuimboete te verminderen tot € 0. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 wordt terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/963

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende,

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 1 februari 2022.
1.1.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2020 een verzuimboete van € 385 (de verzuimboete) aan belanghebbende opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de verzuimboete bij uitspraak op bezwaar van 1 februari 2022 afgewezen.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Belanghebbende is uitgenodigd, herinnerd en aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV voor het jaar 2020. In de aanmaning staat vermeld dat de aangifte uiterlijk op 13 september 2021 moet zijn ontvangen door de inspecteur. Op 23 september 2021 heeft belanghebbende de aangifte IB/PVV voor het jaar 2020 ingediend.
2.1.
De inspecteur heeft bij het vaststellen van de aanslag IB/PVV 2020 een verzuimboete van € 385 aan belanghebbende opgelegd, vanwege het niet tijdig indienen van de aangifte.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de verzuimboete terecht aan belanghebbende opgelegd, maar de rechtbank zal de verzuimboete verminderen tot € 0
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Verzuimboete
5. De inspecteur kan een verzuimboete opleggen aan de belastingplichtige, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte en de aangifte niet of niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn doet. [1] Voor het opleggen van een verzuimboete is niet vereist dat er sprake is van opzet of grove schuld. Het enkele feit dat de aangifte niet tijdig is ingediend, is voldoende om in verzuim te zijn.
5.1.
Belanghebbende heeft de aangifte op 23 september 2021 ingediend. Dat is niet binnen de op de aanmaning vermelde termijn. Dat betekent dat de inspecteur de verzuimboete als uitgangspunt terecht aan belanghebbende heeft opgelegd.
5.2.
Belanghebbende betoogt dat hij zijn best heeft gedaan om de aangifte juist en op tijd in te dienen. Ter onderbouwing daarvan voert belanghebbende het volgende aan. Voor eerdere jaren heeft belanghebbende zelf zijn aangiften IB/PVV ingediend. Dat is niet helemaal goed gegaan. Voor het jaar 2020 heeft hij daarom hulp gezocht bij een belastingadviseur. Deze belastingadviseur heeft niets van zich laten horen. In augustus 2021 heeft belanghebbende hulp bij het indienen van zijn aangifte gezocht bij de Belastingdienst. Er heeft een aantal keer telefonisch contact plaatsgevonden tussen belanghebbende en een medewerker van de Belastingdienst. Belanghebbende heeft een machtigingscode met zijn DigiD aangevraagd, zodat hij hulp kon krijgen bij het indienen van de aangifte. Deze machtigingscode heeft belanghebbende op 8 september 2021 ontvangen. Belanghebbende heeft vervolgens voor 16 september 2021 een afspraak gemaakt om samen met een medewerker van de Belastingdienst de aangifte in te vullen. Deze afspraak is niet doorgegaan omdat belanghebbende die dag moest werken. Op 23 september 2021 heeft belanghebbende alsnog samen met een medewerker van de Belastingdienst aangifte IB/PVV 2020 gedaan, aldus nog steeds belanghebbende.
5.3.
De rechtbank ziet in het betoog van belanghebbende geen aanleiding om de verzuimboete achterwege te laten. Daarvoor is vereist dat sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Van avas is – kortgezegd – sprake als belanghebbende geen enkel verwijt treft dat de aangifte niet tijdig is ingediend. [2] In dit geval kan niet worden gezegd dat belanghebbende geen enkel verwijt treft dat de aangifte niet tijdig is ingediend.
5.4.
In het kader van de beoordeling of de boete in dit geval passend en geboden is, ziet de rechtbank wel aanleiding om de boete te matigen. De rechtbank stelt op prijs dat belanghebbende, na de door hem omschreven slechte ervaringen in het verleden, hulp heeft gezocht bij het indienen van de aangifte. Uit hetgeen partijen naar voren hebben gebracht, is niet duidelijk geworden waarom de (eerste) afspraak met een medewerker van de Belastingdienst voor hulp bij de aangifte pas na het einde van de in de aanmaning vermelde termijn was ingepland. Uit het betoog van belanghebbende volgt – en de inspecteur heeft dat niet betwist – dat belanghebbende de hulp wel ruim voor het einde van de in de aanmaning vermelde termijn heeft gezocht en ook dat hij voor het einde van de termijn beschikte over een machtigingscode. Gegeven de (tijdige) inspanningen van belanghebbende om de aangifte juist en tijdig in te dienen, acht de rechtbank de opgelegde boete niet passend. Verder heeft belanghebbende ter zitting nog geloofwaardig verklaard dat hij in slechte financiële omstandigheden verkeert. Gelet op alle omstandigheden van het geval ziet de rechtbank aanleiding om de opgelegde verzuimboete te verminderen tot € 0.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de verzuimboete wordt verminderd tot € 0. Belanghebbende krijgt daarom het door hem betaalde griffierecht van € 50 terug.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de verzuimboete tot € 0;
  • bepaalt dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 25 mei 2023 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [3]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te
‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 67a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR).
2.Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.
3.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.