ECLI:NL:RBZWB:2023:3607
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2012
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de beslissing van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering van 17 september 2020. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012 opgelegd, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 54.476, en had daarbij belastingrente in rekening gebracht. Belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag en de belastingrentebeschikking, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk vanwege overschrijding van de bezwaartermijn en weigerde ambtshalve vermindering van de aanslag.
De rechtbank heeft eerder op 28 januari 2022 een uitspraak gedaan waarin het beroep ongegrond werd verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen verzet ingesteld, dat op 9 december 2022 werd behandeld. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard en het onderzoek voortgezet. Tijdens de zitting op 13 april 2023 heeft de rechtbank de argumenten van belanghebbende en de inspecteur gehoord.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur het verzoek om ambtshalve vermindering terecht heeft afgewezen, omdat belanghebbende niet binnen de geldende termijn een verzoek heeft ingediend. De rechtbank concludeert dat de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende, waaronder zorg voor zijn vader en zijn eigen ziekte, niet leiden tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het verzoek om ambtshalve vermindering, omdat de overschrijding van de termijn niet verschoonbaar is. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om terugbetaling van griffierecht af.