In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) over de intrekking van zijn WW-uitkering en de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen. De eiser had eerder een WW-uitkering aangevraagd, maar het UWV heeft deze ingetrokken op basis van bevindingen dat hij niet als werknemer in dienstbetrekking stond bij zijn werkgevers. Het UWV had intern meldingen ontvangen over mogelijke faillissementsfraude bij de werkgevers van eiser, wat leidde tot een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkeringen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, maar zijn bezwaren zijn ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UWV voldoende bewijs heeft geleverd dat eiser geen privaatrechtelijke dienstbetrekking had en dat de intrekking van de uitkering en de terugvordering van de betaalde bedragen terecht waren. De rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband en dat het UWV gerechtigd was om de gegevens op te vragen die nodig waren voor het onderzoek. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en wees de verzoeken om terugbetaling en vergoeding van proceskosten af.