ECLI:NL:RBZWB:2023:3454

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2023
Publicatiedatum
22 mei 2023
Zaaknummer
21/5230
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een beroep tegen de aanslag vennootschapsbelasting en belastingrente door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 22 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een financiële holding en de inspecteur van de belastingdienst. De zaak betreft een beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 oktober 2021, waarbij een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) voor het jaar 2018 is opgelegd. De inspecteur had een belastbaar bedrag van € 70.795 vastgesteld en daarnaast € 1.337 aan belastingrente in rekening gebracht. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, met de stelling dat er een buitengewone last van € 96.898 ten laste van de winst moest worden gebracht, als gevolg van te veel bijgeschreven rente op de rekening-courant met de DGA. De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.

De rechtbank heeft beoordeeld of de aanslag Vpb 2018 terecht was vastgesteld en of het hoorrecht was geschonden. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet onzorgvuldig heeft gehandeld door uitspraak te doen zonder de versie van het hoorverslag van de belanghebbende af te wachten. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er te veel rente was bijgeschreven op de rekening-courant, en dat de inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met de buitengewone last. Ook de belastingrente wordt in stand gehouden, aangezien de belanghebbende geen zelfstandige gronden tegen de belastingrente heeft aangevoerd.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de aanslag Vpb 2018 en de belastingrentebeschikking in stand blijven. De belanghebbende krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Eindhoven
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/5230

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende 1] ., gevestigd te [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 21 oktober 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 70.795. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 1.337 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag Vpb 2018 bij uitspraak op bezwaar van 21 oktober 2021 ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en
[inspecteur 2] .

Feiten

2. Belanghebbende is een financiële holding. Tot 4 november 2013 was [directeur] directeur en enig aandeelhouder (DGA) van belanghebbende. Na zijn overlijden heeft zijn echtgenote, mevrouw [echtgenoot] , alle aandelen in belanghebbende verkregen en is zij hem opgevolgd als DGA.
2.1.
Belanghebbende heeft in haar aangifte Vpb voor het jaar 2018 een buitengewone last van € 96.898 ten laste van haar winst gebracht. Dit betreft volgens belanghebbende een correctie van in het verleden te veel bijgeschreven rente op de vordering op de DGA.
2.2.
De inspecteur heeft de aanslag Vpb 2018 vastgesteld zonder rekening te houden met deze buitengewone last. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
2.3.
Op 27 augustus 2021 heeft een telefonisch hoorgesprek plaatsgevonden, waarvan een hoorverslag is opgemaakt. Het hoorverslag is met dagtekening 31 augustus 2021 aan belanghebbende toegezonden. Daarbij is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 21 september 2021 aan te geven of zij het eens is met de inhoud van het hoorverslag. De inspecteur heeft de gestelde reactietermijn op verzoek van belanghebbende verlengd tot 5 oktober 2021. Op diverse momenten heeft telefonisch en per e-mail contact plaatsgevonden tussen partijen met betrekking tot (de inhoud van) het hoorverslag. Op 4 oktober 2021 verzoekt belanghebbende wederom om verlenging van de reactietermijn. De inspecteur heeft daarop belanghebbende in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 12 oktober 2021 diens versie van het hoorverslag te overleggen. In een telefonisch onderhoud op 11 oktober 2021 heeft belanghebbende aangegeven dat het hoorverslag bijna klaar is en verzocht om de termijn met 1 dag te verlengen. De inspecteur heeft daarmee ingestemd.
2.4.
De inspecteur heeft geen reactie ontvangen van belanghebbende en op 21 oktober 2021 uitspraak op bezwaar gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de juistheid van de aanslag Vpb 2018 en of sprake is van schending van het hoorrecht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag Vpb 2018 niet tot een te hoog bedrag is vastgesteld en dat het hoorrecht niet is geschonden
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het recht om te worden gehoord in bezwaar geschonden?
5. Belanghebbende stelt dat de inspecteur onzorgvuldig heeft gehandeld door op 21 oktober 2021 uitspraak op bezwaar te doen zonder haar versie van het hoorverslag af te wachten. Bij haar was het vertrouwen gewekt dat haar, vanwege de persoonlijke omstandigheden van haar gemachtigde, een langere termijn was gegund om te reageren op het hoorverslag.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur niet onzorgvuldig gehandeld door op 21 oktober 2021 uitspraak op bezwaar te doen zonder belanghebbendes versie van het hoorverslag af te wachten. Uit het dossier blijkt dat de inspecteur belanghebbende meermaals een termijn heeft gegeven om op het hoorverslag te reageren (zie 2.3). Belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd. De rechtbank acht, gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aannemelijk dat belanghebbende een langere reactietermijn is gegund dan (uiterlijk) tot 21 oktober 2021. De veronderstelling van belanghebbende dat haar een langere reactietermijn was gegund, dient daarom voor haar rekening te blijven. Dat de inspecteur bij het uitblijven van een reactie uiteindelijk uitspraak op bezwaar heeft gedaan is niet onzorgvuldig.
Mag belanghebbende in 2018 een buitengewone last in aanmerking nemen?
6. Belanghebbende stelt dat zij in 2018 een buitengewone last in aanmerking mag nemen, omdat zij op de rekening-courant met haar DGA in het verleden teveel rente heeft bijgeschreven. Volgens belanghebbende is de oorspronkelijke rekening-courant in 2010 ontstaan omdat zij haar aangehouden spaartegoeden onder het bereik van het depositogarantiestelsel wilde brengen. Zij wilde dit bewerkstellingen door gelden over te maken naar haar DGA, die de gelden vervolgens zou spreiden over meerdere spaardeposito’s bij meerdere banken. Volgens belanghebbende was het de bedoeling om een rente in aanmerking te nemen gelijk aan de rente die de DGA op de spaarrekeningen zou ontvangen en is ten onrechte een hogere rente berekend.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat belanghebbende geen stukken heeft overgelegd waaruit volgt dat te veel rente in rekening is gebracht, en hoeveel. Ook de door belanghebbende overgelegde beheersovereenkomst biedt dat inzicht niet. Belanghebbende is meermaals door de inspecteur uitgenodigd om inzichtelijk te maken hoe het verloop van de rekening-courant is geweest. Zij heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt. Belanghebbende, op wie in dit geval de bewijslast rust, heeft tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur daarom niet aannemelijk gemaakt dat er te veel rente is bijgeschreven op de rekening-courant als gevolg waarvan een buitengewone last in aanmerking mag worden genomen. Reeds om die reden is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur terecht geen rekening heeft gehouden met de buitengewone last.
Belastingrente
7. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag Vpb 2018 en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2023 door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van mr. F.A.J.M. Wouters, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.