ECLI:NL:RBZWB:2023:3427

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
19 mei 2023
Zaaknummer
BRE-22_3864
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en proceskostenvergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 19 mei 2023, wordt het beroep van de belanghebbende behandeld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting. De rechtbank oordeelt dat het beroep prematuur is, omdat de uitspraak op bezwaar gedateerd is op 18 oktober 2022, terwijl het beroepschrift op 8 augustus 2022 is ingediend. Echter, de rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ontvankelijk is, omdat de heffingsambtenaar niet alle relevante stukken heeft overgelegd, wat leidt tot onduidelijkheid over de gang van zaken rondom de naheffingsaanslag.

De rechtbank constateert dat de heffingsambtenaar na het indienen van het beroep alsnog aan het bezwaar van de belanghebbende tegemoet is gekomen door de naheffingsaanslag te vernietigen. Dit betekent dat de beroepszaak de belanghebbende niet in een gunstiger positie kan brengen, aangezien er niets meer te verminderen valt. Desondanks oordeelt de rechtbank dat de heffingsambtenaar verantwoordelijk is voor de proceskosten die de belanghebbende heeft gemaakt, welke zijn vastgesteld op € 418,50. Tevens wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 50,- aan de belanghebbende.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten en het griffierecht. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en openbaar gemaakt op 19 mei 2023.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3864
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 mei 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende betreffende de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 18 oktober 2022, over de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].
1.2.
Omdat het beroep kennelijk ongegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

2.Beoordeling door de rechtbank

Prematuur?
2.1.
Het beroepschrift, met dagtekening 8 augustus 2022, is op diezelfde dag bij de rechtbank ontvangen. Nu de uitspraak op bezwaar een dagtekening heeft van 18 oktober 2022 is het beroep prematuur. Op basis van artikel 6:10 van de Awb blijft een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit wel reeds tot stand was gekomen of nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel reeds het geval was.
2.2.
Belanghebbende heeft een e-mail van de heffingsambtenaar van 2 juli 2022 overgelegd waarin wordt gemeld dat belanghebbende op 30 juni 2022 een verzoek heeft ingediend tot intrekking van de naheffingsaanslag. Verder wordt medegedeeld dat de naheffingsaanslag wordt gehandhaafd. In de e-mail wordt belanghebbende vervolgens op de mogelijkheid van het maken van bezwaar gewezen.
2.3.
Nu de uitspraak op bezwaar is gedagtekend 18 oktober 2022, is sprake van een prematuur beroep. Naar het oordeel van de rechtbank is hier toch sprake van een ontvankelijk beroep. Daarbij merkt de rechtbank op dat de heffingsambtenaar, ondanks een daartoe strekkend verzoek, niet alle zaakstukken heeft overgelegd. Daardoor valt niet vast te stellen wat de gang van zaken is geweest die heeft geleid tot de e-mail van 2 juli 2022. Door die onduidelijkheid is niet vast te stellen wie het initiële verzoek is gedaan tot intrekking van de naheffingsaanslag, onder welke omstandigheden en of daarbij (rechtskundige) bijstand is verleend. Het komt de rechtbank dan geraden voor dat dit niet tot nadelige consequenties van belanghebbende mag leiden. De rechtbank acht het beroep dan ook ontvankelijk omdat bij belanghebbende het idee kan zijn gewekt dat met de e-mail van 2 juli 2022een uitspraak op bezwaar tot stand is gekomen.
Belang?
2.4.
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar, nadat beroep bij de rechtbank was ingesteld, alsnog aan (het bezwaar van) belanghebbende tegemoet is gekomen en de naheffingsaanslag heeft vernietigd. Dit betekent dat deze beroepszaak belanghebbende niet in een gunstiger positie kan brengen ten aanzien van de naheffingsaanslag. Er valt immers niets meer te verminderen.
Proceskostenvergoeding
2.5.
Omdat de naheffingsaanslag is vernietigd tijdens de beroepsprocedure ziet de rechtbank aanleiding de heffingsambtenaar te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- met een wegingsfactor 0,5).
Griffierecht
2.6.
Gelet op het hiervoor geschetste procesverloop ziet de rechtbank aanleiding om de heffingsambtenaar te veroordelen in het vergoeden van het griffierecht van belanghebbende.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 418,50;
- bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 19 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.