Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] (België), belanghebbende
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
Feiten
€ 1.903 -/-
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 mei 2023, wordt het beroep van een belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De belanghebbende, woonachtig in België en werkzaam in Nederland, had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd gekregen voor het jaar 2019, gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 72.732. De inspecteur had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank.
De rechtbank behandelt de vraag of de lening die de belanghebbende en haar partner hadden afgesloten voor de bouw van een eigen woning, kan worden aangemerkt als een eigenwoningschuld volgens artikel 3.119a van de Wet IB 2001. De belanghebbende stelde dat de lening, die pas na opname van het bouwdepot moest worden afgelost, voldeed aan de voorwaarden voor eigenwoningschuld. De inspecteur betwistte dit, stellende dat niet voldaan werd aan de aflossingsverplichting zoals vereist in de wet.
De rechtbank concludeert dat de lening niet kan worden gekwalificeerd als eigenwoningschuld, omdat de belanghebbende en haar partner in 2019 contractueel niet verplicht waren tot aflossing. Dit betekent dat de aanslag van de inspecteur terecht was en het beroep van de belanghebbende ongegrond wordt verklaard. De rechtbank wijst ook op de gevolgen van deze uitspraak, waaronder het niet terugkrijgen van griffierecht en geen vergoeding van proceskosten.