ECLI:NL:RBZWB:2023:3121

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
9 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2494 en 22_2496 en 22_2498
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van bezwaren tegen besluiten over huishoudelijke hulp

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 mei 2023, wordt de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda beoordeeld. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen drie besluiten met betrekking tot de toekenning en beëindiging van huishoudelijke hulp. De rechtbank behandelt de beroepen en concludeert dat de bezwaren ongegrond zijn, omdat de besluiten betrekking hebben op afgesloten periodes in het verleden en er geen procesbelang meer is. Eiseres had eerder een inhoudelijke beslissing van het college gewenst, maar de rechtbank oordeelt dat de klachten over het handelen van het college buiten de omvang van de procedures vallen. De rechtbank wijst erop dat de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard omdat de besluiten niet meer relevant zijn voor de huidige situatie van eiseres.

Daarnaast maakt eiseres aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat in twee van de drie beroepen de redelijke termijn niet is overschreden, maar in het beroep met zaaknummer BRE 22/2494 is de termijn met zes maanden overschreden. Eiseres heeft recht op een immateriële schadevergoeding van € 500,-. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, maar dat eiseres recht heeft op terugbetaling van het griffierecht. De rechtbank moedigt partijen aan om via een onafhankelijke mediator in gesprek te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/2494, BRE 22/2496 en 22/2498

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren.
1.1.
Het college heeft bij besluit van 28 september 2020 (BRE 22/2494) besloten om aan eiseres huishoudelijk hulp toe te kennen voor de periode 5 oktober 2020 tot en met 31 oktober 2020 (lees: 31 oktober 2021). Eiseres heeft hiertegen op 8 november 2020 bezwaar gemaakt.
1.2.
Het college heeft bij besluit van 15 april 2021 (BRE 22/2498) besloten om de aan eiseres toegekende huishoudelijk verzorging te beëindigen. Eiseres heeft hiertegen op 22 mei 2021 bezwaar gemaakt.
1.3.
Het college heeft bij besluit van 12 augustus 2021 (BRE 22/2496) besloten om aan eiseres huishoudelijk hulp toe te kennen voor de periode 1 juli 2021 tot en met 24 april 2022. Eiseres heeft hiertegen op 5 september 2021 bezwaar gemaakt.
1.4.
Met de bestreden besluiten van 29 april 2022 heeft het college de bezwaren van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres en [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] namens het college.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de niet-ontvankelijkverklaring van de bezwaren wegens het ontbreken van procesbelang omdat de besluiten betrekking hebben op een afgesloten periode in het verleden. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van onbehoorlijk bestuur en handelen?
4. Eiseres voert aan dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur en handelen door het college. Deze grond slaagt niet. Op zitting is aan de orde gesteld dat de klachten van eiseres over het handelen van of bejegening door het college buiten de omvang van de onderhavige procedures vallen.
Heeft het college bewust gewacht met het nemen van de bestreden besluiten?
5. Eiseres voert aan dat het college bewust heeft gewacht met het nemen van de bestreden besluiten tot de laatste periode van de toegekende huishoudelijke hulp op 22 april 2022 was verstreken. Dit zodat het college de bezwaren van eiseres kennelijk niet-ontvankelijk kon afdoen.
5.1.
Het college heeft in de verweerschriften en/of de rapportages bezwaarschriften de voorgeschiedenis uiteengezet. Het college heeft in deze zaken steken laten vallen en heeft dit ook erkend. De rechtbank begrijpt dat eiseres eerder een inhoudelijke beslissing van het college op haar bezwaren had gewenst, maar haar stelling dat het college bewust heeft gewacht, berust op speculatie en is niet objectief verifieerbaar. De rechtbank ziet geen redenen om aan te nemen dat het college bewust heeft gewacht met het nemen van de bestreden besluiten zodat de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard konden worden. Deze grond slaagt niet.
Mocht verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren?
6. Eiseres stelt dat het college al tot een inhoudelijke behandeling was overgegaan, omdat er tussen partijen al veelvuldig over de zaken was gecorrespondeerd. Volgens eiseres zijn haar bezwaren hierdoor ontvankelijk en mocht het college niet meer overgaan tot het niet-ontvankelijk verklaren van haar bezwaren.
6.1.
Deze grond slaagt evenmin. Een bezwaarprocedure is bedoeld om het bestuursorgaan in de gelegenheid te stellen de besluitvorming te heroverwegen en eventuele fouten te herstellen. Dat betekent echter niet dat het college de bezwaren niet meer niet-ontvankelijk mag verklaren. Ook nadat een bezwaar in behandeling is genomen, kan de conclusie zijn dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. Of het college terecht heeft geoordeeld dat eiseres geen procesbelang meer heeft en het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard, ligt thans in dit beroep voor.
Heeft het college de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard?
7. Eiseres beroept zich op de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 7 november 2017 [1] . In deze uitspraak heeft de rechtbank Overijssel – onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep – overwogen dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken indicatie, maar dat dit anders is als aannemelijk is dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige indicatie. Eiseres is daarnaast van oordeel dat het college heeft miskend dat ze heeft verzocht om rente over de toegekende dwangsommen en dat daarmee procesbelang is ontstaan.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde uitzondering zich hier niet voordoet. Er is immers geen sprake (meer) van een toekenning of verlenging van de huishoudelijke hulp. Dat betekent dat teruggevallen dient te worden op de hoofdregel. Het betreft hier afgesloten periodes in het verleden. Bovendien is huishoudelijke hulp een vorm van zorg in natura en die kan niet met terugwerkende kracht worden verleend. De door eiseres genoemde dwangsommen komen voort uit eerdere procedures over het niet tijdig nemen van de besluiten. Nu de dwangsommen in deze procedures niet aan de orde zijn, ontstaat ook hierdoor geen procesbelang.
Heeft eiseres recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn?
8. Eiseres maakt aanspraak op een vergoeding voor immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn. Het is vaste rechtspraak dat als uitgangspunt voor de redelijke termijn geldt dat de bezwaar- en beroepsfase tezamen niet langer mogen duren dan twee jaar. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. Dit is behoudens factoren die onder omstandigheden aanleiding kunnen geven overschrijding van deze behandelingsduren gerechtvaardigd te achten. Daarvan is in dit geval niet gebleken. De termijn vangt aan op het moment dat het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment dat over het geschil en alle daarmee samenhangende kosten is beslist. Als uitgangspunt voor de schadevergoeding geldt daarbij een tarief van € 500,- per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond.
8.1.
In de beroepen met zaaknummers BRE 22/2496 en BRE 22/2498 heeft de behandeling van het bezwaar en beroep, vanaf de ontvangst van de bezwaarschriften op respectievelijk 5 september 2021 en 22 mei 2021 tot de uitspraak van de rechtbank op 4 mei 2023 korter dan twee jaar geduurd. Voor deze beroepen ontstaat daarom geen recht op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.2.
In het beroep met zaaknummer BRE 22/2494 is het bezwaarschrift ontvangen op 8 november 2020. De beslissing op bezwaar is genomen op 29 april 2022. De rechtbank doet uitspraak op 4 mei 2023. De redelijke termijn is daarmee overschreden met zes maanden.
8.3.
Eiseres heeft recht op een immateriële-schadevergoeding van € 500,-. De behandeling van het bezwaar heeft bijna achttien maanden geduurd. De behandeling van het beroep heeft ongeveer een jaar geduurd. De overschrijding moet daarom geheel worden toegerekend aan de bezwaarfase.

Conclusie en gevolgen

9. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat het college de bezwaren van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Vanwege de toekenning van immateriële schadevergoeding krijgt eiseres krijgt ook het griffierecht terug.
10. Zoals ter zitting reeds aan de orde is gesteld, wijst de rechtbank partijen nog op de mogelijkheid om via een onafhankelijke mediator samen in gesprek te gaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt het college in het beroep met zaaknummer BRE 22/2494 tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van D. Alblas, griffier, op 4 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten