ECLI:NL:RBZWB:2023:306

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_5434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake kinderopvangtoeslag door gebrek aan ingebrekestelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de Belastingdienst/Toeslagen niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres had op 17 september 2021 een aanvraag ingediend voor herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag. Volgens eiseres heeft verweerder niet tijdig beslist op haar aanvraag. De rechtbank stelt vast dat eiseres geen ingebrekestelling heeft verzonden, zoals vereist volgens artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiseres had de Belastingdienst per brief moeten informeren dat er binnen twee weken op haar aanvraag beslist moest worden. Aangezien zij dit niet heeft gedaan, is haar beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank wijst erop dat het risico van het niet ontvangen van een niet aangetekende brief bij de afzender ligt. Eiseres heeft geen bewijs van verzending van de ingebrekestelling kunnen overleggen, wat haar situatie verder bemoeilijkt. De rechtbank merkt op dat, hoewel het beroep niet-ontvankelijk is, de Belastingdienst alsnog op de aanvraag van 17 september 2021 moet beslissen. De rechtbank wijst ook het verzoek van eiseres om aanhouding van de zaak af, omdat dit in strijd is met de wet. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/5434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.L. Ross),
en

Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingesteld omdat verweerder volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 17 september 2021 om herbeoordeling van haar situatie met betrekking tot de kinderopvangtoeslag.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Als de betrokkene geen ingebrekestelling stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. Verweerder ontkent in zijn verweerschrift van 28 december 2022 dat hij de ingebrekestelling van eiseres van 8 oktober 2022 ontvangen heeft.
Volgens vaste rechtspraak ligt het risico dat een niet aangetekend verzonden brief de geadresseerde niet bereikt bij de afzender. [1] Het ligt dus op de weg van eiseres om de verzending van de ingebrekestelling aannemelijk te maken. Eiseres is daarom door de rechtbank bij brief van 3 januari 2023 in de gelegenheid gesteld een bewijs van verzending van de ingebrekestelling in te zenden. Per bericht van 13 januari 2023 heeft de gemachtigde van eiseres laten weten dat er geen bewijs van verzending is, omdat de ingebrekestelling per normale briefpost is verstuurd. Door deze wijze van verzending heeft eiseres een risico genomen ten aanzien van het leveren van bewijs van verzending. De gevolgen daarvan dienen voor haar rekening te komen. Nu er vanuit moet worden gegaan dat verweerder niet in gebreke is gesteld, kan daarom, gelet op artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, geen sprake zijn van een ontvankelijk beroep.
Dat een ingebrekestelling volgens eiseres niet zinvol en in zoverre niet noodzakelijk is, maakt dit niet anders. Zij heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat zij geen ingebrekestelling hoefde te sturen voordat zij beroep instelde tegen het niet op tijd beslissen van verweerder.
Eiseres heeft verweerder op 28 januari 2023 in gebreke gesteld en verzoekt om aanhouding van de zaak tot de twee weken uit deze ingebrekestelling voorbij zijn. De rechtbank wijst dit verzoek af omdat dit strijdig is met artikel 6:12, tweede lid, aanhef en onder b van de Awb. Hierin staat namelijk dat het beroepschrift pas twee weken na de ingebrekestelling kan worden ingediend.
Het beroep is kennelijk niet-ontvankelijk.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep, tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag, niet wegneemt dat verweerder inmiddels had moeten beslissen op de aanvraag van 17 september 2021 en voor zover hij dit nog niet heeft gedaan dit zo spoedig mogelijk alsnog dient te doen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 17 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2237, rechtsoverweging 3.1.