ECLI:NL:RBZWB:2023:304

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 januari 2023
Publicatiedatum
19 januari 2023
Zaaknummer
10023014_E18012023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Tilman-Knoester
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de dertiende maand als vast loonbestanddeel in arbeidsrelatie

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser in conventie] en HGM CONSULTANTS B.V. over de vraag of de dertiende maand een vast onderdeel van het loon is. [eiser in conventie] vorderde dat de dertiende maand als een vast loonbestanddeel zou worden erkend en dat HGM zou worden veroordeeld tot betaling van de achterstallige dertiende maanden over de jaren 2019, 2020 en 2021. HGM verweerde zich tegen deze vordering en stelde dat de dertiende maand geen vast loonbestanddeel was.

De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de arbeidsovereenkomst geen onvoorwaardelijke aanspraak op de dertiende maand bevatte, de praktijk bij HGM en eerdere uitkeringen van de dertiende maand de verwachting wekten dat deze wel degelijk een vast onderdeel van het loon was. De rechter verwees naar de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie, waaronder de Haviltex-criteria, en concludeerde dat [eiser in conventie] redelijkerwijs mocht verwachten dat de dertiende maand ook bij arbeidsongeschiktheid zou worden uitbetaald.

De vorderingen van [eiser in conventie] werden toegewezen, waarbij HGM werd veroordeeld tot betaling van 70% van de achterstallige dertiende maanden, vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging van 15%. In reconventie werd de vordering van HGM afgewezen, en werd bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt het belang van de feitelijke uitvoering van arbeidsvoorwaarden en de verwachtingen die werknemers mogen hebben op basis van eerdere praktijken.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10023014 \ CV EXPL 22-2378
Vonnis van 18 januari 2023
in de zaak van
[eiser in conventie],
te [plaats] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [eiser in conventie] ,
gemachtigde: Klaverblad Verzekeringen,
tegen
HGM CONSULTANTS B.V.,
te Breda,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: HGM,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2016 heeft [eiser in conventie] gereageerd op een vacature bij HGM voor de functie van [naam functie] . In de vacature is onder het kopje “
Wat wij bieden” onder meer het volgende opgenomen: “
Naast goede arbeidsvoorwaarden (marktconform salaris, pensioenregeling, 13e maand) biedt HGM jou(…)”.
2.2.
Na het sollicitatiegesprek heeft [naam] (directeur van HGM, hierna te noemen: [naam] ) [eiser in conventie] op 2 juni 2016 een e-mail gestuurd met onder meer de arbeidsvoorwaarden, waaronder: “
13e maand indien het bedrijfsresultaat dit toelaat. (Ter info: is tot op heden nog elk jaar geweest).
2.3.
[eiser in conventie] is in de periode 5 juli 2016 tot en met 31 januari 2022 bij HGM in loondienst geweest in de functie van [naam functie] . In de arbeidsovereenkomst is onder 4.2 het volgende opgenomen: “
Het is aan de beoordeling van werkgever zelf overgelaten of in de maand december overgegaan zal worden tot uitkering van een 13e maand.
2.4.
In 2016, 2017 en 2018 is er aan [eiser in conventie] door HGM een dertiende maand uitgekeerd.
2.5.
Op 27 augustus 2019 heeft [eiser in conventie] zich ziekgemeld. Na een ziekteperiode van twee jaar heeft HGM de arbeidsovereenkomst met toestemming van UWV opgezegd wegens langdurige arbeidsongeschiktheid per 31 januari 2022.
2.6.
In de jaren 2019, 2020 en 2021 is er aan [eiser in conventie] door HGM geen dertiende maand uitgekeerd.
2.7.
In een als productie 9 bij de dagvaarding overgelegde werkgeversverklaring d.d. 20 augustus 2018 is onder vaste (in de arbeidsovereenkomst vastgelegde onvoorwaardelijke inkomensbestanddelen) dertiende maand ingevuld een bedrag van € 2.600,00. In een als productie 9 bij de dagvaarding overgelegde werkgeversverklaring d.d. 9 juli 2019 is onder vaste (in de arbeidsovereenkomst vastgelegde onvoorwaardelijke inkomensbestanddelen) dertiende maand ingevuld een bedrag van € 3.000,00.
2.8.
Partijen hebben tevergeefs gecorrespondeerd over het al dan niet uitbetalen van de dertiende maand over de jaren 2019, 2020 en 2021.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser in conventie] vordert – samengevat – om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat de dertiende maand een vast loonbestanddeel is geweest in het loon van [eiser in conventie] en om HGM te veroordelen tot het uitbetalen van de achterstallige dertiende maanden – naar rato – over 2019, 2020 en 2021 aan [eiser in conventie] onder verstrekking van deugdelijke betalingsspecificaties, te vermeerderen met wettelijke rente en wettelijke verhoging en met veroordeling van HGM in de proceskosten.
3.2.
HGM voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
in reconventie
3.3.
HGM vordert om voor recht te verklaren dat de dertiende maand geen vast loonbestanddeel is geweest in het loon van [verweerder in reconventie] met veroordeling van [verweerder in reconventie] in de proceskosten.
3.4.
[verweerder in reconventie] voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:629 lid 1 BW heeft een arbeidsongeschikte werknemer in beginsel gedurende maximaal 104 weken recht op doorbetaling van 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon. Van het bepaalde in artikel 7:629 lid 1 BW mag niet ten nadele, maar wel ten voordele van de werknemer worden afgeweken.
4.2.
Tussen partijen is in geschil of de dertiende maand een vast loonbestanddeel is geweest in het loon van [eiser in conventie] . [eiser in conventie] stelt primair dat partijen zijn overeengekomen dat de dertiende maand een vast onderdeel is van haar loon (ook bij arbeidsongeschiktheid). Subsidiair stelt [eiser in conventie] dat de vaste dertiende maand een verworven recht is geworden.
4.3.
Wat betreft het primaire standpunt van [eiser in conventie] stelt de kantonrechter met verwijzing naar Hoge Raad 13 maart 1981 (ECLI:NL:HR:1981:AG4158, Haviltex) het volgende voorop. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een taalkundige uitleg van de bepalingen van die overeenkomst. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht. Opmerking verdient dat ook gedragingen van partijen na het sluiten van de overeenkomst van belang kunnen zijn voor de aan die overeenkomst te geven uitleg.
4.4.
Op grond van voormeld toetsingskader is de kantonrechter van oordeel dat de dertiende maand een vast loonbestanddeel is geweest in het loon van [eiser in conventie] . Hierna zal de kantonrechter dat oordeel motiveren.
4.5.
In de arbeidsovereenkomst is in de aanhef van hoofdstuk 4 opgenomen dat het salaris € 2.600,00 bruto per maand bedraagt, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. In datzelfde hoofdstuk 4 is onder 4.1 opgenomen dat werknemer na de eerste twee wachtdagen recht heeft op doorbetaling van het loon conform de minimale wettelijke vereisten. Vervolgens is eveneens in hoofdstuk 4 van de arbeidsovereenkomst (onder 4.2) opgenomen dat het aan de beoordeling van werkgever is overgelaten of in de maand december overgegaan zal worden tot uitkering van een dertiende maand. Alleen op grond van de tekst van de arbeidsovereenkomst is de dertiende maand dus geen vast (onvoorwaardelijk) loonbestanddeel, maar heeft de werkgever de vrijheid om deze wel of niet uit te keren.
4.6.
Echter, de praktijk bij HGM is dat de dertiende maand elk jaar wordt uitgekeerd. HGM heeft dat bij aanvang van de arbeidsovereenkomst ook aan [eiser in conventie] laten weten (zowel in de vacaturetekst als in de e-mail aan [eiser in conventie] van 2 juni 2016) en HGM heeft dat tijdens de arbeidsovereenkomst altijd zo uitgevoerd tot het moment dat [eiser in conventie] arbeidsongeschikt raakte. Daar komt nog bij dat er twee werkgeversverklaringen zijn waarin is opgenomen dat er sprake is van een vaste (onvoorwaardelijke) dertiende maand. Weliswaar is dat gezien de aard en het doel van een werkgeversverklaring niet allesbepalend, maar het speelt wel een rol bij de uitleg van wat partijen zijn overeengekomen.
4.7.
Het voorgaande brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat [eiser in conventie] redelijkerwijs mocht verwachten dat de dertiende maand een vast bestanddeel was van haar loon dat ook bij arbeidsongeschiktheid uitbetaald diende te worden. Daarom zullen de vorderingen worden toegewezen op de in de beslissing weergegeven wijze. Daarbij overweegt de kantonrechter nog dat [eiser in conventie] overeenkomstig onderdeel 5.9 van de dagvaarding over 2019, 2020 en 2021 aanspraak maakt en heeft op 70% van de dertiende maanden. Verder ziet de kantonrechter aanleiding om de gevorderde wettelijke verhoging te matigen, waarbij de kantonrechter gelet op de omstandigheden – er is sprake van achterstallig loon, maar het was wel verdedigbaar dat niet is betaald – een percentage van 15% billijk oordeelt.
4.8.
HGM zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden tot op heden vastgesteld op € 997,06, bestaande uit € 131,06 aan dagvaardingskosten, € 244,00 aan griffierechten en € 622,00 aan salaris voor de gemachtigde van [eiser in conventie] .
in reconventie
4.9.
Hetgeen hiervoor in conventie is overwogen dient als hier herhaald en ingelast te worden beschouwd. Dat brengt mee dat de vordering in reconventie afgewezen zal worden. De kantonrechter is immers van oordeel dat de dertiende maand wel een vast loonbestanddeel is geweest in het loon van [verweerder in reconventie] . Gelet op de samenhang met de conventie en het beperkte debat in reconventie zal de kantonrechter bepalen dat in reconventie ieder van partijen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
verklaart voor recht dat de dertiende maand een vast loonbestanddeel is geweest in het loon van [eiser in conventie] ;
5.2.
veroordeelt HGM tot het uitbetalen van 70% van de achterstallige dertiende maanden over 2019, 2020 en 2021 aan [eiser in conventie] onder verstrekking van deugdelijke betalingsspecificaties, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van deze bedragen tot de dag van de (volledige) betaling, alsmede te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 15% over 70% van de achterstallige dertiende maanden;
5.3.
veroordeelt HGM in de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser in conventie] tot op heden begroot op € 997,06 daarin begrepen een bedrag van € 622,00 als salaris voor de gemachtigde van [eiser in conventie] ;
5.4.
verklaart de hiervoor vermelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
bepaalt dat ieder van partijen de eigen proceskosten dient te dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Tilman-Knoester en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2023.