In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser in conventie] en HGM CONSULTANTS B.V. over de vraag of de dertiende maand een vast onderdeel van het loon is. [eiser in conventie] vorderde dat de dertiende maand als een vast loonbestanddeel zou worden erkend en dat HGM zou worden veroordeeld tot betaling van de achterstallige dertiende maanden over de jaren 2019, 2020 en 2021. HGM verweerde zich tegen deze vordering en stelde dat de dertiende maand geen vast loonbestanddeel was.
De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de arbeidsovereenkomst geen onvoorwaardelijke aanspraak op de dertiende maand bevatte, de praktijk bij HGM en eerdere uitkeringen van de dertiende maand de verwachting wekten dat deze wel degelijk een vast onderdeel van het loon was. De rechter verwees naar de relevante wetgeving en eerdere jurisprudentie, waaronder de Haviltex-criteria, en concludeerde dat [eiser in conventie] redelijkerwijs mocht verwachten dat de dertiende maand ook bij arbeidsongeschiktheid zou worden uitbetaald.
De vorderingen van [eiser in conventie] werden toegewezen, waarbij HGM werd veroordeeld tot betaling van 70% van de achterstallige dertiende maanden, vermeerderd met wettelijke rente en een wettelijke verhoging van 15%. In reconventie werd de vordering van HGM afgewezen, en werd bepaald dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis benadrukt het belang van de feitelijke uitvoering van arbeidsvoorwaarden en de verwachtingen die werknemers mogen hebben op basis van eerdere praktijken.