ECLI:NL:RBZWB:2023:2985

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7963
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van WOZ-waarde en afvalstoffenheffing door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Veere. De rechtbank beoordeelde de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar, die de waarde van de onroerende zaak had vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende was eigenaar van een onroerende zaak in [plaats], bestaande uit een bedrijfswoning, een recreatiewoning en grond, en had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden voor de jaren 2020, 2021 en 2022, alsook tegen de opgelegde aanslagen afvalstoffenheffing voor die jaren.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar de waarde van de onroerende zaak niet te hoog had vastgesteld. De rechtbank volgde de argumenten van de heffingsambtenaar, die zijn waardering had onderbouwd met taxatiekaarten en vergelijkingsobjecten. De rechtbank concludeerde dat de waarde van de onroerende zaak voor de jaren 2020 (€ 452.000), 2021 (€ 489.000) en 2022 (€ 502.000) niet te hoog was en dat de aanslagen onroerendezaakbelastingen (OZB) in stand bleven.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de aanslagen afvalstoffenheffing voor de jaren 2020 en 2021 terecht waren opgelegd, omdat de belanghebbende feitelijk gebruik maakte van de onroerende zaak. De rechtbank verklaarde de beroepen van de belanghebbende ongegrond, wat betekende dat de vastgestelde waarden en aanslagen in stand bleven. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Middelburg
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 20/7963, 21/2870 en 22/3246

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 mei 2023 in de zaken tussen

[belanghebbende] uit [plaats], belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Veere, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 juli 2020, 15 juni 2021 en 2 juni 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft de waarde van de onroerende zaak [adres] te [plaats] (de onroerende zaak) op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) vastgesteld op de hieronder genoemde bedragen (de beschikkingen). Met de vaststelling van deze waarden zijn aan belanghebbende ook de aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor de jaren 2020, 2021 en 2022 (OZB) en de aanslagen afvalstoffenheffing van de gemeente Veere voor de jaren 2020 en 2021 opgelegd.
Zaaknummer
Jaar
Dagtekening
Waardepeildatum
WOZ-waarde
20/7963
2020
19-02-2020
01-01-2019
€ 452.000
21/2870
2021
17-02-2021
01-01-2020
€ 489.000
22/3246
2022
16-02-2022
01-01-2021
€ 502.000
1.2.
De heffingsambtenaar heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 11 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en [heffingsambtenaar] en [taxateur] (taxateur) namens de heffingsambtenaar.

Feiten

2.1.
Belanghebbende is eigenaar en gebruiker van de onroerende zaak [adres] te [plaats]. Tussen partijen is niet in geschil dat de onroerende zaak bestaat uit een samenstel van een bedrijfswoning (bouwjaar 1953), een recreatiewoning (bouwjaar 1973), meerdere opstallen en grond. De heffingsambtenaar heeft de onroerende zaak aangemerkt als een nietwoning. Belanghebbende biedt op de onroerende zaak gelegenheid aan derden voor het stallen van paarden.
2.2.
Belanghebbende heeft eerder een bezwaar- en beroepsprocedure gevoerd over de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2017. [1]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de waarde van de onroerende zaak in de beschikkingen voor de jaren 2020, 2021 en 2022 te hoog is vastgesteld. Tevens beoordeelt de rechtbank of de heffingsambtenaar terecht aan belanghebbende aanslagen afvalstoffenheffing heeft opgelegd voor de jaren 2020 en 2021. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
De waarde van de onroerende zaak
4.1.
Partijen zijn het niet eens over de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019, 1 januari 2020 en 1 januari 2021. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de waarde van de onroerende zaak voor de jaren 2020, 2021 en 2022 te hoog is vastgesteld. De heffingsambtenaar verdedigt de bij uitspraken op bezwaar gehandhaafde waarde van respectievelijk € 452.000 (2020), € 489.000 (2021) en € 502.000 (2022).
Onderbouwing van de waarde
4.2.
De heffingsambtenaar heeft aan de waardevaststelling nadere onderbouwingen (taxatiekaarten) ten grondslag gelegd en daarbij heeft hij voortgebouwd op de plaatselijke opname in het kader van de procedure voor het jaar 2017. In deze onderbouwingen komt hij op een waarde voor de onroerende zaak van respectievelijk € 1.961.310 (2020), € 2.116.000 (2021) en € 2.187.867 (2022). Voor de waarde van de grond van de bedrijfswoning, van de recreatiewoning en van de weilanden heeft de heffingsambtenaar per belastingjaar afzonderlijk verwezen naar de verkoop van vergelijkingsobjecten. Daarbij heeft de heffingsambtenaar aangegeven dat hij bij de waardevaststelling ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat de percelen weiland geen cultuurgrond zijn maar in gebruik zijn voor het paardenpension.
4.3.
Volgens de heffingsambtenaar is met deze onderbouwing voldoende aannemelijk gemaakt dat de waarde van € 452.000 (2020), € 489.000 (2021) en € 502.000 (2022) zeker niet te hoog is.
Gronden belanghebbende
4.4.
Belanghebbende voert, kort samengevat, aan dat de heffingsambtenaar voor de waardering van de onroerende zaak is uitgegaan van onjuiste gegevens, zoals onder andere de staat van de woningen, de opstallen en de grond, de grootte van de percelen grond bij de woningen en het gebruik van het land.
Cultuurgrondvrijstelling
4.5.
In zijn verweerschriften heeft de heffingsambtenaar het standpunt ingenomen dat de waarde van de weilanden in zijn geheel moet worden meegenomen in de waarde voor de onroerende zaak, omdat deze gebruikt worden voor de paarden uit de pensionstalling van belanghebbende en niet vallen onder de cultuurgrondvrijstelling. Na een toelichting door belanghebbende aan de hand van luchtfoto’s, verwijzing naar bewijs van verkoop van gras en de mededeling dat hij daarnaast acht ha verhuurt als agrarische grond, heeft de heffingsambtenaar zijn standpunt gewijzigd, in die zin dat 75% van het land wel als cultuurgrond wordt aangemerkt en 25% vanwege gebruik voor de paarden niet.
Oordeel rechtbank
4.6.
De heffingsambtenaar heeft in de uitspraken op bezwaar en in de verweerschriften vermeld dat de waarde van de onroerende zaak voor het jaar 2017 is vastgesteld op € 433.000 en dat de rechtbank deze waarde heeft overgenomen in haar uitspraak van 16 oktober 2019. Voor de waardevaststelling in de jaren 2020, 2021 en 2022 is aangesloten bij deze waarde, met uitzondering van de waarde voor het land. Daarmee lijkt de heffingsambtenaar ervan uit te gaan dat de rechtbank deze waarde van € 433.000 en de onderbouwing daarvan aannemelijk heeft geacht. Dit geldt te meer nu de heffingsambtenaar het voorgaande kennelijk als vaststaand feit heeft aangenomen en heeft nagelaten om het schikkingsvoorstel en met name de onderbouwing daarvan in deze beroepszaken in te brengen.
4.6.
De rechtbank volgt dit standpunt van de heffingsambtenaar niet. In de uitspraak voor het jaar 2017 heeft de rechtbank namelijk geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet alle uitgangspunten waarop de waardering van de onroerende zaak, waaronder het perceel, is gebaseerd goed inzichtelijk heeft gemaakt, maar na beoordeling van het standpunt van belanghebbende in het midden heeft gelaten of de heffingsambtenaar de door hem verdedigde waarde aannemelijk heeft gemaakt. Dat vervolgens is geoordeeld dat bij een schatting in goede justitie de waarde van de onroerende zaak niet lager zou worden vastgesteld dan € 433.000, maakt dit niet anders.
4.7.
Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat de heffingsambtenaar in deze beroepen met zijn nadere onderbouwing wel aannemelijk heeft gemaakt dat de in eerste instantie vastgestelde waarde van € 452.000 (2020), € 489.000 (2021) en € 502.000 (2022) zeker niet te hoog is. Daarbij acht de rechtbank met name van belang dat de waarde van de bedrijfswoning en de opstallen al op nihil is gezet (afgezien van de recreatiewoning) en de rechtbank aannemelijk acht dat 25% van het weiland niet onder de vrijstelling voor cultuurgrond valt.
4.8.
Gelet op het vorenstaande zullen de beroepen voor zover deze zien op de vaststelling van de waarde ongegrond worden verklaard. Nu de waarde niet verlaagd wordt en deze waarde uiteindelijk met name betrekking heeft op het gedeelte van de onroerende zaak dat in gebruik is voor het paardenpension ziet de rechtbank evenmin reden om de aanslagen OZB voor het gebruik als niet-woning te verminderen.
De afvalstoffenheffing 2020 en 2021
5.1.
De heffingsambtenaar stelt dat terecht aanslagen afvalstoffenheffing zijn opgelegd, omdat in beide jaren voldaan is aan het belastbaar feit. Belanghebbende stelt dat hij zelf zorg draagt voor scheiding en verwerking van zijn afval en dat er dus geen afvalstoffen zijn dan wel niet zijn aangeboden.
5.2.
Elke gemeente draagt er zorg voor dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan. [2]
De afvalstoffenheffing voor het jaar 2020 wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke stoffen geldt. [3]
De afvalstoffenheffing voor het jaar 2021 wordt geheven van degene die al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel. [4]
5.3.
Vast staat dat belanghebbende eigenaar en gebruiker is van de onroerende zaak. Aan het belastbaar feit (gebruik maken van een perceel) is voldaan, omdat belanghebbende gebruik maakt van de bedrijfswoning en de recreatiewoning verhuurt. Het gebruik van het perceel maakt dat de gemeente een inzamelingsplicht heeft. Daarvoor mag afvalstoffenheffing worden geheven. [5] Of effectief afval wordt aangeboden is niet van belang voor de belastingplicht. De Verordeningen 2020 en 2021 bevatten daarnaast geen bepaling waarin vrijstelling kan worden verleend als geen afval wordt aangeboden.
5.4.
Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd tegen de maatstaf van heffing (omschrijving perceel) en de bedragen van de aanslagen. De rechtbank ziet geen aanleiding anders te oordelen.
5.5.
Uit het voorgaande volgt dat de aanslagen afvalstoffenheffing voor 2020 en 2021 terecht en naar de juiste hoogte zijn opgelegd. Ook in zoverre zullen de beroepen ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond. Dit betekent dat de waarde van de onroerende zaak en de aanslagen OZB voor de jaren 2020, 2021 en 2022 in stand blijven. Tevens blijven de aanslagen afvalstoffenheffing 2020 en 2021 in stand. Belanghebbende krijgt zijn griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 2 mei 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is niet in de gelegenheid de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ)
Artikel 17
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Wet WOZ, wordt aan een onroerende zaak een waarde toegekend.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel wordt deze waarde bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding” (Kamerstukken II 1993/94, 22 885, nr. 36, blz. 44)
Wet milieubeheer
Artikel 10.21
1. De gemeenteraad en burgemeester en wethouders dragen, al dan niet in samenwerking met de gemeenteraad en burgemeester en wethouders van andere gemeenten, ervoor zorg dat ten minste eenmaal per week de huishoudelijke afvalstoffen met uitzondering van grove huishoudelijke afvalstoffen worden ingezameld bij elk binnen haar grondgebied gelegen perceel waar zodanige afvalstoffen geregeld kunnen ontstaan.
2. In aanvulling op het eerste lid kunnen, in het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen, bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over het zorgdragen door de gemeenteraad en burgemeesters en wethouders voor de inzameling van daarbij aan te wijzen afvalstoffen die in aard en samenstelling vergelijkbaar zijn met huishoudelijke afvalstoffen en afkomstig zijn van daarbij aan te wijzen bronnen.
3. Indien toepassing is gegeven aan het tweede lid, worden die afvalstoffen aangemerkt als huishoudelijke afvalstoffen.
Artikel 15.33, eerste lid
De gemeenteraad kan ter bestrijding van de kosten die voor haar verbonden zijn aan het beheer van huishoudelijke afvalstoffen een heffing instellen, waaraan kunnen worden onderworpen degenen die, al dan niet krachtens een zakelijk of persoonlijk recht, gebruik maken van een perceel ten aanzien waarvan krachtens de artikelen 10.21 en 10.22 een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2020 van de gemeente Veere
Artikel 3, eerste lid
Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer (Stb. 1994, 80).
Artikel 4, eerste lid
De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge de artikelen 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke stoffen geldt.
Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2021 van de gemeente Veere
Artikel 2, eerste lid
Onder de naam ‘afvalstoffenheffing’ wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet milieubeheer.
Artikel 4
De belasting wordt geheven van degene die al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruik maakt van een perceel.

Voetnoten

1.zie de tussenuitspraak van 12 juli 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:3150 en de uitspraak van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RBZWB:2019:4524.
2.Artikel 10.21, eerste lid, van de Wet milieubeheer.
3.Artikel 4 van de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing en reinigingsrechten 2020 van de gemeente Veere (de Verordening 2020).
4.Artikel 4 van de Verordening op de heffing en invordering van afvalstoffenheffing 2021 van de gemeente Veere (de Verordening 2021).
5.Artikel 15.33, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 3, eerste lid, van de Verordening 2020 en artikel 2, eerste lid, van de Verordening 2021.