ECLI:NL:RBZWB:2023:2974

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 22_2743
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een handhavingsverzoek met betrekking tot parkeerplaatsen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 april 2023, wordt het beroep van [naam eiseres] tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek beoordeeld. Het verzoek, ingediend op 18 augustus 2021, richtte zich tegen de aanleg van parkeerplaatsen op haar grond en het tekort aan parkeerplaatsen in de directe omgeving. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht had het verzoek op 23 november 2021 afgewezen, en dit besluit werd in het bestreden besluit van 19 april 2022 gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 behandeld, waarbij de gemachtigden van het college en de derde-partij aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden heeft afgezien van handhavend optreden. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een tekort aan parkeerplaatsen, maar dat de aard en ernst van de overtreding gering zijn. Het college heeft gemotiveerd dat er geen parkeerproblemen zijn in de omgeving en dat handhaving onevenredig zou zijn. De rechtbank oordeelt dat het college bevoegd was om het handhavingsverzoek inhoudelijk te behandelen en dat er geen reden is om te twijfelen aan de bevoegdheid van de gemachtigde van [naam eiseres].

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2743

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres], uit [plaatsnaam] , eiseres ( [naam eiseres] )
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht

(gemachtigde: ing. S. Donkersloot en mr. S. Verstappen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [plaatsnaam] ( [naam derde-partij] )
(gemachtigde: mr. W.H. Lindhout).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van [naam eiseres] tegen de afwijzing van haar verzoek van 18 augustus 2021, waarin zij het college verzoekt handhavend op te treden tegen de aanleg van parkeerplaatsen op haar grond langs de [adres 1] aan de kant van de supermarkt en tegen het aanleggen van onvoldoende parkeerplaatsen in de directe omgeving.
1.1.
Het college heeft dit verzoek om handhaving met het besluit van 23 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 19 april 2022 op het bezwaar van [naam eiseres] heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzing om handhavend op te treden in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [naam derde-partij] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college, [naam derde-partij] , vertegenwoordigd door haar directeur, [naam vertegenwoordiger] en haar gemachtigde. [naam gemachtigde] is tijdens de zitting op zijn verzoek en met instemming van partijen telefonisch gehoord.
Ter zitting is het onderzoek aangehouden om de heer [naam gemachtigde] in de gelegenheid te stellen antwoord te geven op de vragen van het college en derde belanghebbende over zijn bevoegdheid om eiseres nog ter zitting te vertegenwoordigen. Dat heeft de heer [naam gemachtigde] gedaan door bij brief van 23 februari 2023 een kopie van de door het bestuur van de eiseres op 22 juni 2021 aan hem verleende machtiging te overleggen. Derde partij heeft hierop binnen de door de rechtbank gestelde termijn gereageerd. Daarna heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Feiten
2. [naam derde-partij] heeft het gebied rond de [adres 2] te [plaatsnaam] ontwikkeld. Het gaat onder meer om twee supermarkten en enkele appartementencomplexen. Ze heeft ook de bijbehorende infrastructuur aangelegd. Zij heeft daarvoor verschillende omgevingsvergunningen gekregen. In die vergunningen is telkens de minimale behoefte aan parkeerplaatsen vastgelegd. Een deel van de parkeerplaatsen is bij de bouwprojecten zelf gerealiseerd en een deel is als openbare parkeergelegenheid gerealiseerd.
2.1
Op 21 januari 2020 legt het college [naam derde-partij] op persoonlijk verzoek van de heer [naam gemachtigde] een last onder dwangsom op wegens het niet realiseren van voldoende parkeerplaatsen.
2.2
Daarnaast dient [naam eiseres] een handhavingsverzoek in omdat er 86 parkeerplaatsen te weinig zouden zijn aangelegd. [naam eiseres] uit bezwaren tegen de realisatie van 19 parkeerplaatsen en een trottoir op grond langs de [adres 1] aan de kant van de supermarkt die aan [naam eiseres] zou toebehoren.
2.3
Het college verklaart het bezwaar tegen de opgelegde last onder dwangsom gegrond en besluit de last onder dwangsom te herroepen en af te zien van handhavend optreden. De heer [naam gemachtigde] stelt beroep in tegen dit besluit.
2.4
Op 10 december 2020 wijst het college het verzoek om handhaving van [naam eiseres] af. [naam eiseres] maakt bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek. Het college verklaart het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de machtiging van [naam eiseres] niet in orde was.
2.5
Op 17 augustus 2021 dient [naam eiseres] een nieuw verzoek om handhaving in.
2.6
Op 28 oktober 2021 verklaart de rechtbank het beroep van de heer [naam gemachtigde] ongegrond, omdat de geconstateerde overtreding van geringe aard en ernst is, zodat van handhavend optreden afgezien kon worden. [1]
2.7
Op 23 november 2021 wijst het college het tweede verzoek om handhaving van [naam eiseres] af. [naam eiseres] maakt bezwaar tegen deze afwijzing. Op 19 april 2022 verklaart het college het beroep ongegrond en laat hij de weigering om handhavend op te treden in stand.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college op goede gronden het verzoek om handhaving heeft afgewezen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Inhoudelijke beoordeling
Is de heer [naam gemachtigde] nog gemachtigd om namens [naam eiseres] op te treden?
6. Ter zitting stelt [naam derde-partij] dat de gemachtigde van [naam eiseres] sinds enkele dagen geen bestuurslid meer is van [naam eiseres] en dat hij daarom niet meer gerechtigd is het woord te voeren namens [naam eiseres] . Desgevraagd heeft de gemachtigde van [naam derde-partij] ter zitting geantwoord dat het niet gaat om de vraag of namens de vereniging bevoegd beroep is ingesteld.
Naar aanleiding van de na de zitting door eiseres overgelegde machtiging heeft gemachtigde van [naam derde-partij] alsnog gesteld dat niet is gebleken dat ten tijde van het verlenen van de machtiging het bestuur van de vereniging daartoe een mandaat van de ALV heeft gekregen. Kennelijk beoogt hij daarmee alsnog te betwisten dat namens de vereniging rechtsgeldig beroep is aangetekend.
Daarnaast merkt [naam derde-partij] op dat de machtiging zou zijn beperkt in bereik omdat het zou moeten gaan om parkeerplaatsen in de directe omgeving van [naam eiseres] De Arendsberg [plaatsnaam] en het geschil een veel groter gebied betreft.
Met zijn reactie over de overgelegde machtiging laat gemachtigde van [naam derde-partij] blijken zich wat minder van een goede procesorde aan te trekken; hij had immers ter zitting desgevraagd al geantwoord dat het niet ging om de vraag of bevoegd beroep was aangetekend. Reeds daarom zou de rechtbank deze stelling als tardief buiten beschouwing kunnen laten.
Omdat dit vraagstuk ligt binnen het bereik van de ambtshalve toets, zal de rechtbank het hier toch verder bespreken.
In het verenigingsrecht is de algemene regel dat een bestuur de rechtspersoon kan vertegenwoordigen. Dat staat in artikel 45, eerste lid van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met de toevoeging “voor zover uit de wet niet anders voortvloeit”. Het bestuur behoeft daarom geen mandaat van de Algemene Ledenvergadering.
Na ontvangst van het beroepschrift heeft de rechtbank de toenmalig gemachtigde al gevraagd om een uittreksel van de inschrijving in het Handelsregister. Uit het daarna overgelegde uittreksel met als datum 3 juli 2021 blijkt dat [naam bestuurslid 1] , [naam bestuurslid 2] en [naam bestuurslid 3] de drie bestuursleden waren die gezamenlijk bevoegd waren. Tevens was bij die stukken een “machtiging” gevoegd van 6 juli 2021, waarin die drie bestuursleden verklaren dat de Algemene Ledenvergadering op 21 juni 2021 met algemene stemmen aan hen volmacht heeft verleend voor “het verrichten van alle vereiste rechtshandelingen” onder meer inzake “Handhavingsprocedure die erop ziet ervoor te zorgen dat het juiste aantal van in totaal 385 parkeerplaatsen op de goede plaats worden gerealiseerd, zoals in de directe omgeving van [naam eiseres] te [plaatsnaam] , binnen het plangebied.”
De rechtbank heeft destijds geen aanleiding gezien te twijfelen aan de vraag of de vereniging rechtsgeldig werd vertegenwoordigd, dan wel of door het bevoegde orgaan – het bestuur – was besloten dit beroep in te (laten) dienen.
Bij brief van 7 juni 2022 heeft de gemachtigde die het beroep namens de vereniging heeft ingediend, zich als gemachtigde teruggetrokken en verzocht de correspondentie in deze zaak te richten aan de heer [naam gemachtigde] . De heer [naam gemachtigde] heeft hierna namens de eiseres stukken en gronden ingediend en ter zitting het woord gevoerd.
De op 22 juni 2021 aan de heer [naam gemachtigde] verleende machtiging is ondertekend door dezelfde hiervoor genoemde bestuursleden. Niet is gesteld of gebleken dat die machtiging is ingetrokken. De rechtbank ziet – anders dan verweerder en derde-belanghebbende – geen reden om te twijfelen aan de bevoegdheid van de heer [naam gemachtigde] om namens de vereniging op te treden ter zitting. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te oordelen dat de machtiging slechts ziet op een andere procedure en, zoals derde belanghebbende kennelijk betoogt, daarom niet op deze procedure.
Voor wat betreft de opmerkingen van [naam derde-partij] over het bereik van de machtiging gelegen in de woorden “handhaving met betrekking tot parkeerplaatsen in de directe omgeving” van het appartementencomplex, merkt de rechtbank op dat deze omschrijving al is opgenomen in de op 7 juni 2022 namens eiseres ingediende en hiervoor al genoemde machtiging, zodat het op de weg van [naam derde-partij] had gelegen om over dit punt eerder een opmerking te maken dan ná de zitting op 23 februari 2023. [naam derde-partij] heeft immers bij brief van 28 oktober 2022 de gedingstukken ontvangen. Gemachtigde van [naam derde-partij] heeft in zijn reactie van 25 november 2022 over dit punt geen opmerkingen gemaakt. Ook dit punt valt binnen het bereik van de ambtshalve toetsing, zodat de rechtbank het alsnog zal bespreken.
De tekst en strekking van de machtiging leest de rechtbank niet zo beperkt als [naam derde-partij] doet. De rechtbank ziet geen gronden voor de conclusie dat het thans aan de orde zijnde geschil een zo groot gebied beslaat dat het niet meer kan worden gerekend tot de “directe omgeving van [naam eiseres] [plaatsnaam] ”.
De rechtbank zal het beroep dus inhoudelijk behandelen.
Moest het college het nieuwe handhavingsverzoek buiten behandeling laten?
7. [naam derde-partij] stelt dat sprake is van een herhaalde aanvraag en dat het college daarom op basis van artikel 4:6 van de Awb het nieuwe verzoek om handhaving niet in behandeling had moeten nemen.
7.1
Dit betoog slaagt niet. Voor zover wordt verwezen naar het eerdere handhavingsverzoek van de heer [naam gemachtigde] , geldt dat het een andere verzoeker betrof, zodat geen sprake is van een herhaalde aanvraag ten opzichte van die aanvraag.
Daarnaast geldt dat de beslissing om een verzoek op grond van artikel 4:6 buiten behandeling te laten een vrije bevoegdheid van het college is. Hij mag zelf bepalen of hij een herhaald verzoek buiten behandeling laat of inhoudelijk behandelt. Het college mocht er dus voor kiezen het nieuwe verzoek van [naam eiseres] inhoudelijk te behandelen. Gelet op de inhoudelijke beslissing die het college heeft genomen, levert dat ten opzichte van [naam derde-partij] geen schending op van het rechtszekerheidsbeginsel
.
Is er sprake van een overtreding?
8. Het college en [naam eiseres] zijn het er over eens dat sommige parkeerplaatsen op andere plaatsen zijn aangelegd dan volgens de verschillende omgevingsvergunningen de bedoeling was. Ook zijn er uiteindelijk in totaal minder parkeerplaatsen gerealiseerd dan in die voor het totaal van de verleende vergunningen zouden moeten zijn aangelegd.. Volgens het college zijn er 42 parkeerplaatsen te weinig aangelegd. 30 parkeerplaatsen zijn elders gecompenseerd, zodat het resterende tekort op 12 parkeerplaatsen uitkomt. [naam eiseres] stelt dat er 62 parkeerplaatsen tekort komen.
8.1
[naam derde-partij] stelt dat de omgevingsvergunningen zien op de bouw van gebouwen en niet op de aanleg van parkeerplaatsen. Het maakt dan ook niet uit waar de parkeerplaatsen precies zijn aangelegd.
8.2
De rechtbank stelt vast dat er sprake is van één of meer overtredingen
.
Dat het college niet, zoals had mogen worden verwacht per bouwvergunning heeftaangegeven of er voldoende parkeerplaatsen zijn gerealiseerd, zodat niet zonder meer duidelijk is aan welke omgevingsvergunning(en) de overtreding moet worden toegerekend is ongelukkig maar nu [naam derde-partij] vergunninghouder is van elk van de nieuwbouwprojecten rond de [adres 2] , staat dit niet in de weg aan de vaststelling dat er een overtreding is en wie de overtreder is.
Het college heeft de totale minimale parkeereisen per bouwplan opgeteld en afgezet tegen het totaal aantal gerealiseerde parkeerplaatsen. Daaruit volgt dat er 241 parkeerplaatsen zijn aangelegd waar dat er in totaal 253 hadden moeten zijn. Er zijn dus 12 parkeerplaatsen te weinig aangelegd.
Anders dan [naam derde-partij] betoogt, is het niet realiseren van de bij een bouwplan voorziene minimale parkeerbehoefte wél te beschouwen als een overtreding.
8.3
Met betrekking tot het aanleggen van parkeerplaatsen op privégrond van [naam eiseres] ziet de rechtbank geen overtreding. De parkeerplaatsen zijn aangelegd op de bestemming ‘Verkeer’. Parkeervoorzieningen zijn hier toegestaan. Voor de aanleg hiervan is geen vergunning vereist. De klacht van [naam eiseres] dat de parkeerplaatsen op haar grond zouden zijn aangelegd, doet voor de vaststelling van het aantal gerealiseerde parkeerplaatsen daarom niet ter zake. Bovendien wordt die stelling ook nog betwist en heeft [naam eiseres] in deze procedure geen bewijs voor die stelling geleverd. Voor zover daarvan al sprake zou zijn, levert dat geen overtreding van het bestemmingsplan, een omgevingsvergunning of enige andere bestuursrechtelijke regel op.
Was het college bevoegd handhavend op te treden?
9. Op grond van artikel 125 van de Gemeentewet is het college bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang, indien de last strekt tot handhaving van regels die het gemeentebestuur uitvoert. Op grond van artikel 2.1 van de Wabo voert het college de regels omtrent het bouwen en het bestemmingsplan uit. Op grond van artikel 5:32 en 5:4 van de Awb is het college ook bevoegd een last onder dwangsom op te leggen. Het college is dus in beginsel bevoegd om handhavend op te treden.
Mocht het college afzien van handhavend optreden?
10. [naam eiseres] vindt dat het college handhavend moet optreden tegen het niet aanleggeven van alle parkeerplaatsen zoals op de verschillende bouwtekeningen is aangegeven.
10.1
Het college geeft aan dat uit tellingen is gebleken dat op een totaal van 253 vergunde parkeerplaatsen 12 parkeerplaatsen ontbreken. Dat parkeerplaatsen soms op een andere plaats zijn aangelegd dan vergund is daarbij niet van belang. Daarbij speelt mee dat er geen parkeerproblemen bekend zijn in de omgeving en dat het aanleggen van extra parkeerplaatsen ten koste gaat van andere functies, zoals openbaar groen. De aard en ernst van de overtreding is daarmee dusdanig gering dat handhaving onevenredig is.
10.2
Deze beroepsgrond slaagt niet. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal bij een overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Alleen onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevraagd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Verder kan handhavend optreden onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien.
10.3
Het college heeft inzichtelijk gemaakt wat de omvang van de overtreding is. De rechtbank heeft geen reden om aan de vaststelling van het tekort te twijfelen.
Het college heeft bovendien onderzocht en gemotiveerd welke gevolgen dat heeft. Uit onderzoek van Movares blijkt dat de bezettingsgraad van de parkeerplaatsen aan de [adres 1] en [adres 3] onder de 60% ligt. Eigen onderzoek van de gemeente heeft uitgewezen dat de bezettingsgraad op de [adres 3] en omgeving op het piekmoment zaterdagmiddag rond 60-70% ligt. Daarmee is vastgesteld dat de omgeving geen parkeerproblemen kent. Daarom heeft het college kunnen concluderen dat er geen redelijk belang is gediend bij handhavend optreden, terwijl dit wel negatieve gevolgen heeft voor de inrichting van de openbare ruimte. Het college mocht daarom in dit geval de keuze maken om hier niet handhavend op te treden.
Zoals de Raad van State [2] reeds heeft geoordeeld mocht het college instemmen met het compenseren van parkeerplaatsen op een andere plek dan oorspronkelijk gepland. Dat betekent dat ook het feit dat parkeerplaatsen voor verschillende van de bouwplannen elders zijn gerealiseerd dan op de oorspronkelijke tekeningen is aangegeven geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college hiertegen handhavend moest optreden.

Conclusie en gevolgen

11. Het college heeft gemotiveerd en op goede gronden aangegeven waarom hij afziet van handhavend optreden. Het beroep wordt ongegrond verklaard. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr.drs. R.J. Wesel, griffier op 26 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’

Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied

7.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
verblijfsgebied, onder andere bestaande uit wegen, straten, pleinen, terrassen, verhardingen en (fiets- en voet)paden met hoofdzakelijk een verblijfsfunctie alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden, zoals woonstraten, woonerven en paden, inclusief bermen;
parkeervoorzieningen,
met daaraan ondergeschikt:
(digitale) informatie- en reclameborden;
groen- en speelvoorzieningen;
hondentoiletten;
voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling;
voorzieningen van algemeen nut;
waterhuishoudkundige voorzieningen;
waterlopen en waterpartijen. [. . .]

Artikel 18 Overige regels

18.2
Waarborging voldoende parkeergelegenheid
Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:
bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en / of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan de Parkeerbalans zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels;
het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld onder a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28 oktober 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5396
2.AbRS, 23 december 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2889, r.o. 7.4