ECLI:NL:RBZWB:2021:5396

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
AWB- 21_54
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen handhaving van parkeerplaatsen in verband met omgevingsvergunning voor supermarkt en appartementen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van het college waarin het bezwaar van de eiser tegen een eerder besluit gegrond werd verklaard, maar het college besloot om van handhaving af te zien. Dit besluit volgde op een verzoek van de vergunninghoudster om de hersteltermijn te verlengen en de locatie van parkeerplaatsen te wijzigen. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail besproken, waarbij het ging om de vraag of het college in redelijkheid van handhaving kon afzien. De rechtbank concludeerde dat de overtreding van geringe aard en ernst was, en dat handhavend optreden onevenredig zou zijn. De rechtbank oordeelde dat de parkeerplaatsen, hoewel niet op de oorspronkelijke locatie gerealiseerd, voldoende waren gecompenseerd en dat er geen sprake was van een overtreding die handhaving rechtvaardigde. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 28 oktober 2021 en het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/54 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser

gemachtigde: mr. M.A. de Boer,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht,verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[naam derde partij], te [naam woonplaats] (vergunninghoudster)
gemachtigde: mr. A.M.F. van Rooy-de Rooij.

Procesverloop

In het besluit van 21 januari 2020 (primaire besluit) heeft het college aan vergunninghoudster een last onder dwangsom opgelegd. In het besluit van 25 maart 2020 heeft het college het verzoek van vergunninghoudster tot verlenging van de hersteltermijn en het wijzigen van de locatie van de te realiseren parkeerplaatsen toegewezen.
In het besluit van 26 november 2020 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Het college heeft daarbij het primaire besluit herroepen en beslist dat van handhavend optreden wordt afgezien.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend. Vergunninghoudster heeft haar zienswijze ingediend.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank op 2 september 2021.
Hierbij waren aanwezig eiser, zijn gemachtigde, namens het college [naam vertegenwoordiger college] , [naam vertegenwoordiger college] en [naam vertegenwoordiger college] en namens vergunninghoudster [naam vertegenwoordiger vergunninghoudster] en de gemachtigde van vergunninghoudster.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Overwegingen

Feiten
1. Bij besluit van 14 juli 2017 heeft het college aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een Albert Heijn supermarkt met tien appartementen op het adres [adres 1] en [adres 2] te [naam woonplaats] . Op een plattegrondtekening behorende bij deze omgevingsvergunning zijn diverse parkeerplaatsen ingetekend. De parkeerplaatsen zijn niet gerealiseerd zoals aangegeven op de plattegrondtekening.
Eiser heeft het college verzocht om ‘handhaving van de aanleg en het totale aantal van de parkeerplaatsen in de doorsteek [straatnaam 1] , zijkant AH en achterzijde [straatnaam 2] ’. Bij besluit van 21 januari 2020 heeft het college aan vergunninghoudster een last onder dwangsom opgelegd.
Vergunninghoudster heeft daarop bij het college een verzoek ingediend tot verlenging van de hersteltermijn en om de parkeerplaatsen op een andere locatie te mogen realiseren. Het college heeft daarmee ingestemd en heeft dit bij brief van 25 maart 2020 aan vergunninghoudster bevestigd.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het primaire besluit van 21 januari 2020, gewijzigd bij besluit van 25 maart 2020, herroepen. Het college stelt vast dat sprake is van een overtreding omdat de parkeerplaatsen niet gerealiseerd worden zoals op de bouwtekening bij de omgevingsvergunning. De in de brief van 25 maart 2020 opgenomen wijze van herstel leidt niet tot het voldoen aan de last en dus niet tot beëindiging van de overtreding. Het bezwaar is daarom gegrond. Aan het besluit om van handhaving af te zien heeft het college ten grondslag gelegd dat de dertig parkeerplaatsen weliswaar op een andere locatie zijn aangelegd dan de verleende vergunning voorschrijft, maar dat er desondanks reden is om niet handhavend op te treden. Vanwege de zeer geringe afwijking van de locatie, het feit dat er geen parkeerproblemen bekend zijn en nu onderzoek aantoont dat de parkeerruimte niet volledig bezet is, is het belang van handhavend optreden namelijk zeer beperkt en onevenredig met het te dienen doel.
Geschil
2. Het gaat in deze procedure om de vraag of het college in het bestreden besluit in redelijkheid van handhaving heeft kunnen af zien.
Standpunten partijen
3.1
Eiser voert aan dat geen sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst waardoor het college van handhavend optreden had mogen afzien. De tien aangelegde parkeerplaatsen op het terrein achter de voormalige schoenenwinkel zijn niet op acceptabele loopafstand gelegen van de Albert Heijn en de bijbehorende appartementen en bevinden zich op een afgesloten terrein. Uit het ontwerp bestemmingsplan Zorgcomplex [naam Bestemmingsplan 1] blijkt dat die tien parkeerplaatsen ook niet terugkomen. De elf parkeerplaatsen die wel gerealiseerd zijn, zijn blijkens het verweerschrift in bezwaar van tijdelijke aard. Deze parkeerplaatsen zijn onveilig en in strijd met de structuurvisie. De negen langsparkeerplaatsen in de [straatnaam 1] worden ten behoeve van de bewoners van het zorgcomplex aangelegd. Eiser zet vraagtekens bij het feit of nog wel wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen om de parkeerbehoefte in het gebied nog te kunnen dekken gezien de nog beschikbare grond om ook de andere nog ontbrekende parkeerplaatsen – naar aantal zoals vastgesteld in de parkeerbalans – alsnog te kunnen realiseren.
3.2
Het college voert aan dat de dertig parkeerplaatsen onderdeel uit maken van de openbare parkeervoorzieningen voor de ontwikkelingen in een groter plangebied. De parkeerplaatsen zijn tijdelijk aangelegd. De definitieve aanleg van de dertig parkeerplaatsen is geborgd in het bestemmingsplan Zorgcomplex [naam Bestemmingsplan 1] en de daarbij behorende memo ‘verkeer en parkeren’. Uit het onderzoek van Movares is gebleken dat de feitelijk gerealiseerde parkeerplaatsen vrijwel geen momenten kennen met een bezettingsgraad boven de 80%. Dit komt overeen met de percentages die door de toezichthouders zijn geconstateerd.
3.3
Vergunninghoudster voert aan dat geen sprake is van een overtreding. De compensatie van de parkeerplaatsen is bovendien gewaarborgd in het bestemmingsplan Zorgcomplex [naam Bestemmingsplan 1] . Met de vaststelling van dat bestemmingsplan bestaat concreet zicht op legalisatie. Tot slot is de handhaving onevenredig omdat de overtreding van geringe aard en ernst is en de nadelen van handhavend optreden groot zijn.
Wettelijk kader
4. Het wettelijk kader wordt weergegeven in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling
Beroepsgronden vergunninghoudster
5.1
Vergunninghoudster heeft zelfstandige beroepsgronden gericht tegen het bestreden besluit. Ter zitting is besproken of artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) daarvoor ruimte biedt. Vergunninghoudster voert aan dat zij binnen de grenzen van dit artikel blijft omdat zij geen procesbelang had bij het instellen van een eigen beroep.
5.2
De rechtbank overweegt dat vergunninghoudster een toegelaten partij is in de zin van artikel 8:26 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank heeft vergunninghoudster daarom geen invloed op de grenzen van het geschil. De wijze waarop vergunninghoudster een oordeel tracht te verkrijgen over haar standpunten past niet in het systeem van de Awb. De buitengrens van het geschil wordt volgens artikel 8:69, eerste lid, van de Awb immers bepaald door de omvang van het ingestelde beroep. Dit betekent dat moet worden beslist op het ingestelde beroep. Dat beroep kan uitsluitend gegrond of ongegrond zijn. Omdat vergunninghoudster geen beroep heeft ingesteld kunnen de door haar opgeworpen beroepsgronden eenvoudigweg niet leiden tot gegrond of ongegrondverklaring van het beroep. Dat vergunninghoudster geen procesbelang had om zelf beroep in te stellen tegen het bestreden besluit maakt het voorgaande niet anders.
5.3
De beroepsgronden die door vergunninghoudster zijn opgeworpen zijn ook niet van openbare orde zodat deze niet ambtshalve getoetst moeten worden.
5.4
Het voorgaande betekent dat vergunninghoudster zich in deze zaak slechts kan verweren tegen aantasting van haar belangen als gevolg van de door eiser uitgelokte toetsing. De door vergunninghoudster opgeworpen beroepsgronden zullen daarom niet besproken worden in deze uitspraak.
Overtreding van geringe aard en ernst
5.5
Het is vaste rechtspraak dat in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. [1] Gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, mag van het bestuursorgaan slechts onder bijzondere omstandigheden worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Ook kan handhavend optreden in een bepaalde situatie zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden moet worden afgezien.
5.6
Tussen eiser en het college is niet in geschil dat sprake is van een overtreding door vergunninghoudster. Uit het bestreden besluit volgt dat geen sprake is van concreet zicht op legalisering, maar dat handhavend optreden onevenredig wordt geacht. Dat laatste heeft eiser betwist. De beoordeling door de rechtbank beperkt zich tot dit geschilpunt.
5.7
De rechtbank overweegt dat de dertig parkeerplaatsen volgens het college worden gecompenseerd door negen langsparkeerplaatsen aan de [straatnaam 1] , elf parkeerplaatsen aan de [adres 2] en uiteindelijk nog eens tien parkeerplaatsen aan de [adres 2] . Dit is in het bestemmingsplan Zorgcomplex [naam Bestemmingsplan 1] ook op deze manier vastgelegd.
5.8
Ten aanzien van de negen langsparkeerplaatsen overweegt de rechtbank het volgende. Uit het bestemmingsplan Zorgcomplex [naam Bestemmingsplan 1] en de daarbij behorende memo ‘verkeer en parkeren’ blijkt dat ten behoeve van het zorgcomplex een parkeergarage wordt gerealiseerd voor bewoners en bezoekers. Ter zitting heeft het college toegelicht dat de verkeersdeskundige de bezoekers van het zorgcomplex ook in de toename van de parkeerdruk heeft meegewogen. De parkeergarage onder het zorgcomplex is namelijk ook toegankelijk voor bezoekers van het zorgcomplex en de gemeente gaat er van uit dat de bezoekers ook daadwerkelijk in de parkeergarage zullen parkeren. Voorts heeft het college ter zitting toegelicht dat de langsparkeerplaatsen aan de [straatnaam 1] zijn aangelegd voor woningen en winkels die in verband met de komst van het zorgcomplex worden gesloopt. Eiser heeft dat ter zitting bevestigd. Hoewel drie van de negen parkeerplaatsen reeds aanwezig waren op de parkeerbalans, kunnen deze volgens het college daarom toch gelden ter compensatie van een deel van de dertig parkeerplaatsen. De rechtbank volgt deze toelichting en onderbouwing van het college. De rechtbank volgt eiser dus niet in zijn stelling dat de negen langsparkeerplaatsen ten behoeve van het zorgcomplex worden aangelegd. De stelling van eiser dat de negen langsparkeerplaatsen buiten het plangebied van het bestemmingsplan Zorgcomplex [naam Bestemmingsplan 1] vallen, leidt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet tot een ander oordeel. Immers, niet relevant is in welk bestemmingsplan de parkeerplaatsen worden opgenomen, maar dát ze worden gerealiseerd op aanvaardbare afstand van de Albert Heijn en de bijbehorende appartementen. Realisatie heeft inmiddels al plaatsgevonden.
5.9
Anders dan eiser betoogt, zijn de elf parkeerplaatsen die reeds aan de [adres 2] zijn aangelegd niet van tijdelijke aard. Immers, uit het bestemmingsplan Zorgcomplex [naam Bestemmingsplan 1] blijkt dat deze elf parkeerplaatsen ook in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. De stelling dat die parkeerplaatsen aan een veilige doorsteek in de weg staan, heeft eiser niet toegelicht en wordt bovendien weersproken in de verkeerskundige beoordeling door een verkeersdeskundige van de gemeente.
5.1
De tien parkeerplaatsen die nu tijdelijk zijn aangelegd achter de voormalige schoenenwinkel bevinden zich volgens het college en vergunninghouder niet meer op een afgesloten terrein en komen volgens het bestemmingsplan Zorgcomplex [naam Bestemmingsplan 1] aan de [adres 2] terug, naast de elf parkeerplaatsen die al gerealiseerd zijn.
5.11
Nu alle dertig nieuwe parkeerplaatsen dichtbij de oorspronkelijke locatie worden aangelegd en ook bestemd zijn ter compensatie van de parkeerplaatsen die komen te vervallen door de bouw van het zorgcomplex, is de rechtbank van oordeel dat in dit geval sprake is van een overtreding van geringe aard en ernst zodat handhavend optreden onevenredig is. Daarbij is niet van belang dat de parkeerplaatsen op gemeentegrond worden aangelegd.
5.12
Dat er tijdelijk tien parkeerplaatsen op iets grotere afstand, namelijk achter de voormalige schoenenwinkel, worden aangelegd, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De afstand van de tijdelijke parkeerplaatsen achter de voormalige schoenenwinkel tot de appartementen bedraagt volgens partijen 150 meter. Hoewel wordt verwezen naar verschillende CROW publicaties, concluderen eiser, het college en vergunninghouder dat een afstand van 100 meter voor bewoners en een afstand van 200 meter voor bezoekers aanvaardbaar is. De parkeerplaatsen achter de voormalige schoenenwinkel overschrijden die afstand voor bewoners, maar vast staat dat die situatie tijdelijk is. Daarom heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een overtreding die van geringe aard of ernst is. De rechtbank gaat er wel van uit dat het college er op toe zal zien dat deze parkeerplaatsen ook feitelijk beschikbaar zijn en blijven voor bewoners en bezoekers tijdens de bouw van het zorgcomplex.
5.13
Het voorgaande leidt ertoe dat de beroepsgrond niet slaagt. De beslissing om van handhaven optreden af te zien blijft dus in stand.
5.14
De stelling van eiser dat de totaal gerealiseerde hoeveelheid parkeerplaatsen onvoldoende is kan in deze procedure niet beoordeeld worden. In deze procedure wordt immers het bestreden besluit getoetst en niet de volledige parkeergelegenheid binnen de plangebieden.
Conclusie
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2
Er is geen reden voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.J.M. Stoof, rechter, in aanwezigheid van J.J.P.M. van Gestel, griffier, op 28 oktober 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Wettelijk kader

Ingevolge artikel 2.3 onder b van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is het verboden te handelen in strijd met een voorschrift van een omgevingsvergunning dat betrekking heeft op activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, b, c, d, f, g, h of i.
Artikel 18.2 van het Bestemmingsplan [naam Bestemmingsplan] luidt:
Ten behoeve van het voorzien in voldoende parkeergelegenheid gelden de volgende regels:
bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor bouwen en / of afwijken dient tenminste voldaan te worden aan de Parkeerbalans zoals opgenomen in Bijlage 4 bij deze regels;
het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde onder a. indien wordt voorzien in een parkeervoorziening, die gelet op de parkeerbelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig is als bedoeld onder a, daarbij rekening houdend met de reeds bestaande bebouwing ter plaatse en de mogelijkheid van dubbelgebruik;
indien het gemeentelijke beleid ten aanzien van parkeernormen als bedoeld onder a. gedurende de planperiode van dit bestemmingsplan wordt gewijzigd, wordt bij de verlening van de omgevingsvergunning rekening gehouden met die wijziging;
parkeergelegenheid die is gerealiseerd om te voorzien in voldoende parkeergelegenheid dient in stand te worden gehouden.
Artikel 3.4.2 van het Bestemmingsplan [naam Bestemmingsplan 1] luidt:
Het gebruiken en doen (laten) gebruiken van de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden is slechts toegestaan indien een parkeergarage met minimaal 98 parkeerplaatsen is gerealiseerd en vervolgens als zodanig in stand wordt gehouden.
Artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de bevoegdheid tot het toepassen van bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Artikel 5:31d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verstaat onder last onder dwangsom: de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en, de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Volgens artikel 5:32, eerste lid, van de Awb kan een bestuursorgaan dat bevoegd is bestuursdwang toe te passen, in de plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
In artikel 8:69, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter uitspraak doet op de grondslag van het beroepschrift, de overgelegde stukken, het verhandelde tijdens het vooronderzoek en het onderzoek ter zitting.