ECLI:NL:RBZWB:2023:2968

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
AWB- 21_4605
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van bijzondere bijstand voor kosten in verband met beschermingsbewind

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet. Eiser had op 22 februari 2021 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor kosten gerelateerd aan zijn beschermingsbewind, waaronder griffierechten en bankkosten. Het college van burgemeester en wethouders van Breda kende bijzondere bijstand toe voor bepaalde kosten, maar wees de aanvraag voor andere kosten af, waaronder de kosten voor het openen en aanhouden van bankrekeningen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond.

De rechtbank oordeelt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat de bankkosten als voorliggende voorziening moeten worden beschouwd. De rechtbank stelt vast dat de kosten voor het openen en aanhouden van bankrekeningen noodzakelijk zijn in het kader van het beschermingsbewind en dat eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor deze kosten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit voor zover het betreft de kosten voor het openen en aanhouden van de beheerrekening. Eiser heeft recht op bijzondere bijstand voor deze kosten, en het college wordt veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/4605 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. E.P. Groot,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser in het kader van de (gedeeltelijke) afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet.
Eiser heeft op 22 februari 2021 bij het college een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten in verband met zijn beschermingsbewind (griffierecht, openen bankrekeningen, bankkosten, intakekosten beschermingsbewind en kosten beschermingsbewind van
18 februari 2021 tot en met 31 december 2021) ingediend.
Met een besluit van 14 april 2021 (primair besluit) heeft het college aan eiser bijzondere bijstand toegekend voor de maandelijkse kosten van bewindvoering vanaf 16 maart 2021 zolang hij een bijstandsuitkering ontvangt, voor intakekosten en voor de kosten van griffierecht. Het college heeft eisers aanvraag afgewezen voor zover deze ziet op de kosten van bewindvoering van 18 februari 2021 tot en met 15 maart 2021 en de kosten van het openen en aanhouden van bankrekeningen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Vervolgens heeft het college met een besluit van 21 september 2021 (bestreden besluit) – in afwijking van het advies van de Commissie Sociaal Domein (commissie) van
20 augustus 2021 – het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in [plaatsnaam] op 20 januari 2023. Hierbij waren voor eiser aanwezig: zijn gemachtigde en [naam kubus bewindvoering & mentorschap] (Kubus Bewindvoering & Mentorschap). Voor het college waren aanwezig: mr. A.J.W.M. Mutsaers, [naam vertegenwoordiger 1] en [naam vertegenwoordiger 2] .
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Overwegingen van de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat eiser geen recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten van het openen en aanhouden van bankrekeningen, omdat de door de kantonrechter vastgestelde beloning voor de bewindvoerder heeft te gelden als een voorliggende voorziening. Indien de bankkosten niet betaald kunnen worden uit deze beloning, moeten deze door eiser worden betaald. Deze kosten behoren volgens het college tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, die vanuit het periodieke inkomen dienen te worden bestreden.
De rechtbank zal beoordelen of dit standpunt juist is. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.
Beroepsgronden
Eiser is op 16 maart 2021 onder beschermingsbewind gesteld en stelt zich op het standpunt dat hij op grond van artikel 35 van de Participatiewet in aanmerking komt voor bijzondere bijstand voor de kosten voor het openen van een leefgeld- en beheerrekening (€ 20,- per rekening, eenmalig) en de kosten voor het behouden van die rekeningen (€ 6,- per jaar). Ter onderbouwing van zijn standpunt verwijst eiser naar artikel 1:436, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), de Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren (Regeling) en de Richtlijnen (lees: Aanbevelingen) LOVCK Meerderjarigenbewind (Aanbevelingen). Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser nog verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. [1]
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
Tussen partijen is enkel in geschil of eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten voor het openen en aanhouden van een leefgeld- en beheerrekening in het kader van het beschermingsbewind.
4.2.
Voorliggende voorziening/beloning bewindvoerder
4.2.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de door de kantonrechter vastgestelde beloning voor de bewindvoerder passend en toereikend is voor de kosten van bewindvoering, waaronder de bankkosten, en dat dit daarmee een voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de Participatiewet is, waardoor geen recht op bijzondere bijstand bestaat. De rechtbank volgt het college hierin niet. Een voorliggende voorziening betreft een voorziening buiten de Participatiewet, waarop een belanghebbende aanspraak kan maken ter bekostiging van uitgaven. Daarvan is in dit geval geen sprake. De door de kantonrechter vastgestelde beloning betreft een vaststelling tussen de bewindvoerder enerzijds en eiser anderzijds. Deze beloning voor de bewindvoerder komt ten laste van eiser. Alleen al daarom kan de beloning niet worden aangemerkt als voorliggende voorziening in de zin van artikel 15 van de Participatiewet. Het feit dat eiser bijzondere bijstand is toegekend voor de kosten van de beloning van de bewindvoerder onderschrijft voorts dat geen sprake is van een voorliggende voorziening.
4.2.2.
Voor zover het college stelt dat de bankkosten van eiser moeten worden bestreden uit de beloning die de bewindvoerder ontvangt, volgt de rechtbank het college daarin ook niet. In de Regeling zijn voorschriften opgenomen over de vaststelling door de kantonrechter van de beloning van de bewindvoerder voor aanvangswerkzaamheden en voor daarop volgende werkzaamheden. In de toelichting [2] bij de Regeling wordt onder aanvangswerkzaamheden ook het openen van een bankrekening genoemd. De beloning voor deze aanvangswerkzaamheden ziet echter op de tijd die de bewindvoerder daaraan moet besteden en niet op de kosten die aan de bank moeten worden betaald. Deze kosten vallen dus niet onder de vergoeding die de bewindvoerder voor zijn werkzaamheden krijgt. De rechtbank verwijst in dit kader ook naar de uitspraak van deze rechtbank van 4 oktober 2016. [3] Verder geldt dat de jaarbeloning voor bewindvoering inclusief onkostenvergoeding is. Onder deze onkosten zijn echter evenmin de bankkosten begrepen. Volgens de toelichting bij de Regeling worden namelijk onder onkosten de onkosten van de bewindvoerder bedoeld, zoals reiskosten en telefoonkosten. Voorgaande betekent dat de bankkosten niet onder de door de kantonrechter op grond van de Regeling vastgestelde beloning vallen. De daarvoor door het college al toegekende bijzondere bijstand omvat dus niet de bankkosten.
Het feit dat de bankkosten niet onder de op grond van de Regeling vastgestelde beloning vallen, brengt niet mee dat voor deze kosten geen bijzondere bijstand mogelijk zou zijn. Die vraag dient te worden beantwoord binnen het kader van artikel 35 van de Participatiewet.
4.3.
Bijzondere bijstand
4.3.1.
Volgens vaste rechtspraak dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet eerst te worden beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand
wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere
omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het college een zekere beoordelingsvrijheid. [4]
4.3.2.
De eerste vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen. De kosten voor het openen en aanhouden van de bankrekeningen worden door de bewindvoerder apart bij eiser in rekening gebracht. Deze zijn ook apart vermeld op de bij de aanvraag om bijzondere bijstand overgelegde facturen. Dat de bankkosten van € 6,- per jaar, naast de kosten van beloning, apart bij eiser in rekening mogen worden gebracht blijkt overigens ook uit de, ook door het college aangehaalde, informatie van de Expertgroep Curatele, Bewind en Mentorschap, werkzaam onder verantwoordelijkheid van het LOVCK [5] van de rechtbanken. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat dit ook geldt voor de kosten voor het openen van de beheerrekening (€ 20,- eenmalig). De kosten voor het openen van de leefgeld- en beheerrekening (€ 20,- per rekening, eenmalig) en de kosten voor het behouden van de rekeningen (€ 6,- per jaar) doen zich dan ook voor.
4.3.3.
De tweede vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of de kosten in het individuele geval van betrokkene noodzakelijk zijn. In dit geval is dit niet in geschil. Eiser heeft (ook los van zijn beschermingsbewind) een bankrekening nodig en de bewindvoerder is op grond van artikel 1:436, vierde lid van het BW gehouden een beheerrekening te openen bij aanvang van een beschermingsbewind.
4.3.4.
De derde vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank is met het college van oordeel dat ten aanzien van de leefgeldrekening hiervan geen sprake is, omdat iedere burger een bankrekening nodig heeft en in zoverre sprake is van algemeen gebruikelijke kosten die niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het ter zitting ingenomen standpunt van het college dat de kosten voor het openen en behouden van de beheerrekening ook niet voortvloeien uit bijzondere omstandigheden omdat het gebruikelijk is dat iemand meerdere bankrekeningen heeft, volgt de rechtbank echter niet. Ten aanzien van de beheerrekening is wél sprake van bijzondere omstandigheden, nu het openen en aanhouden van die rekening direct voortvloeit uit eisers beschermingsbewindpositie. Verder heeft het college zich op het standpunt gesteld dat bijstand in verband met schulden geen bijzondere omstandigheid kan opleveren. Nog los van het feit dat hier geen sprake is van gevraagde bijstand voor schulden, overweegt de rechtbank dat dit standpunt niet kan worden gevolgd, reeds omdat het college wél bijzondere bijstand heeft toegekend voor de bewindvoeringskosten en deze kosten ook voortkomen vanuit schulden van eiser.
4.3.5.
De vierde vraag die moet worden beantwoord, is de vraag of de kosten door eiser kunnen worden voldaan vanuit de aanwezige draagkracht. Het college heeft ter zitting bevestigd dat, nu voor andere kosten wel bijzondere bijstand is toegekend, het ontbreken van financiële draagkracht niet in geschil is. In artikel 2 van de Beleidsregel omtrent bijzondere bijstand en regelingen (Beleidsregel) van de gemeente Breda staat dat bijzondere bijstand mogelijk is als geen sprake is van financiële draagkracht. In artikel 17 van de Beleidsregel staat wat wordt verstaan onder draagkracht. Ondanks het feit dat de bankkosten geen hoge kosten betreffen, staat vast dat eisers inkomen niet boven de 110% van de bijstandsnorm uitkomt, neergelegd in artikel 17, eerste lid, van de Beleidsregel.
Voor zover het college in het bestreden besluit eiser het drempelbedrag van € 60,- per jaar voor bijzondere bijstand, neergelegd in artikel 3, eerste lid, van de Beleidsregel, tegenwerpt, volgt de rechtbank het college hier niet in. In de rapportage die ten grondslag ligt aan het primaire besluit heeft het college namelijk overwogen dat het drempelbedrag niet op eiser van toepassing is, omdat hij vanwege een arbeidsbeperking en/of multiproblematiek naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfstandige inkomensverbetering en hij als zorgklant wordt aangemerkt.
4.4.
Uit wat hiervoor is overwogen, volgt dat de kosten voor het openen van de beheerrekening (€ 20,- eenmalig) en de kosten voor het aanhouden van deze rekening
(€ 6,- per jaar) in het geval van eiser in aanmerking komen voor de verlening van bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Participatiewet.

Conclusie en gevolgen

5.1
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door het primaire besluit te herroepen voor zover dat ziet op de kosten voor het openen van de beheerrekening en de kosten voor het aanhouden van deze rekening, en bepalen dat eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten voor het openen van de beheerrekening (€ 20,- eenmalig) en de kosten voor het aanhouden van deze rekening (€ 6,- per jaar).
5.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Tevens veroordeelt de rechtbank het college in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het college wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit voor zover dit ziet op de kosten voor het openen van de beheerrekening en de kosten voor het aanhouden van deze rekening, bepaalt dat eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten voor het openen van de beheerrekening (€ 20,- eenmalig) en de kosten voor het aanhouden van deze rekening (€ 6,- per jaar) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 26 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Bijlage wettelijk kader

Participatiewet
Artikel 15, eerste lid
Geen recht op bijstand bestaat voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.
Artikel 35, eerste lid
Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag (…) de studietoeslag (…), het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm (…). Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent bijzondere bijstand en regelingen
Artikel 2 De aanvraag van bijzondere bijstand
1. Bijzondere bijstand is mogelijk als:
a. geen beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn;
b. sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden;
c. geen sprake is van financiële draagkracht in inkomen en bescheiden vermogen;
d. het wettelijk kader ontoereikend is maar op grond van individuele omstandigheden maatwerk geboden moet worden.
(…)
Artikel 3 Hoogte bijzondere bijstand
1. Het college hanteert een drempelbedrag ad € 60,-- per 12 maanden per kalenderjaar. Het college hanteert deze bij belanghebbenden met een inkomen uit bijstand op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ en /of de Bbz 2004, met uitzondering van ZZP-ers met schulden, AOW gerechtigden en zgn. werkende armen. Het drempelbedrag geldt eveneens niet voor belanghebbenden die vanwege hun arbeidsbeperking en/of multiproblematiek naar het oordeel van het college niet in staat zijn tot zelfstandige inkomensverbetering.
(…)
5. Op de verstrekking van de bijzondere noodzakelijke kosten, worden altijd de kosten die voor een ieder algemeen gebruikelijk zijn, in mindering gebracht.
6. De individuele inkomenstoeslag (…), de individuele studietoeslag (…) worden bij de beoordeling van de bijzondere noodzaak en de hoogte van de bijzondere bijstand buiten beschouwing gelaten.
Artikel 17 Kosten bewindvoering, curatele, mentorschap en budgetbeheer.
1. Onder draagkracht wordt verstaan: 110% van het inkomen boven de bijstandsnorm en 100% van vermogen boven de vermogensvrijlating.
2. Kosten van de bewindvoerder die voortkomen uit geheel of gedeeltelijke beschermingsbewind (curatele, bewindvoering en/of mentorschap) komen voor bijzondere bijstand in aanmerking als de rechter een beschikking heeft afgegeven, de werkzaamheden daadwerkelijk worden verricht en de kosten daadwerkelijk worden gemaakt.
(…)
6. De hoogte van de bijzondere bijstand voor bewindvoering is gelijk aan de tarieven die jaarlijks worden vastgesteld volgens het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele en Kantonsectoren (LOVCK).
Burgerlijk Wetboek
Artikel 1:436, vierde lid
Tenzij de kantonrechter anders bepaalt, is de bewindvoerder verplicht zo spoedig mogelijk een rekening te openen bij een financiële onderneming (…) de bewindvoerder is voorts verplicht om uitsluitend voor de betalingen die hij bij de vervulling van zijn taak verricht of ontvangt zoveel mogelijk van deze rekening gebruik te maken.
Artikel 1:447, eerste lid
De bewindvoerder heeft aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van Onze Minister van Veiligheid en Justitie zijn vastgesteld.
Regeling beloning curatoren, bewindvoerders en mentoren
Artikel 3
1. De kantonrechter die de bewindvoerder (…) benoemt, stelt diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid.
2. De jaarbeloning, inclusief onkostenvergoeding (…) bedraagt (…)
(…)
5. Naast de jaarbeloning kent de kantonrechter in voorkomende gevallen de volgende beloningen toe:
a. voor aanvangswerkzaamheden (…)
(…)

Voetnoten

1.uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 2 december 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:6391.
2.Staatscourant 2014, 32149
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2531.
5.Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel, Kanton