Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2023 in de zaak tussen
[naam eiser] te [plaatsnaam] , eiser,
Inleiding
18 februari 2021 tot en met 31 december 2021) ingediend.
20 augustus 2021 – het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
Overwegingen van de rechtbank
Beroepsgronden
wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere
omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Op dit punt heeft het college een zekere beoordelingsvrijheid. [4]
(€ 6,- per jaar) in het geval van eiser in aanmerking komen voor de verlening van bijzondere bijstand op grond van artikel 35 van de Participatiewet.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit voor zover dit ziet op de kosten voor het openen van de beheerrekening en de kosten voor het aanhouden van deze rekening, bepaalt dat eiser recht heeft op bijzondere bijstand voor de kosten voor het openen van de beheerrekening (€ 20,- eenmalig) en de kosten voor het aanhouden van deze rekening (€ 6,- per jaar) en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
mr. A.M. Pasmans, griffier, op 26 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Bijlage wettelijk kader
1. De kantonrechter die de bewindvoerder (…) benoemt, stelt diens beloning vast overeenkomstig het bepaalde in het tweede tot en met vijfde lid.