ECLI:NL:RBZWB:2023:2905

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
28 april 2023
Zaaknummer
10380152 VV EXPL 23-15 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van concurrentiebeding in kort geding met betrekking tot overstap naar concurrent

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding over de schorsing van een concurrentiebeding. De eiser, een Senior Servicedesk Engineer, wilde overstappen naar een directe concurrent van zijn werkgever, [gedaagde] B.V. De eiser had een concurrentiebeding in zijn arbeidsovereenkomst dat hem verbood om binnen een jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor een concurrerende onderneming te werken. De eiser vorderde schorsing van dit beding, omdat hij meende dat hij onredelijk benadeeld werd door de handhaving ervan.

De kantonrechter oordeelde dat er een spoedeisend belang was voor de eiser, omdat hij bij de concurrent in dienst wilde treden. Echter, de rechter stelde vast dat het concurrentiebeding rechtsgeldig was en dat de werkgever een zwaarwichtig belang had bij de handhaving ervan. De rechter weegt het belang van de werkgever om zijn bedrijfsinformatie te beschermen tegen het belang van de werknemer om zijn arbeidskeuze vrij te maken. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever voldoende aannemelijk had gemaakt dat de werknemer over gevoelige informatie beschikte die concurrentievoordeel kon opleveren voor de nieuwe werkgever.

Desondanks besloot de kantonrechter het concurrentiebeding te schorsen voor zover de duur van het beding zes maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst overstijgt. De rechter oordeelde dat het belang van de werkgever in de loop van de tijd relatief snel afneemt en dat er geen zwaarwegend belang was om het beding langer dan zes maanden te handhaven. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Bergen op Zoom
Zaaknummer: 10380152 \ VV EXPL 23-15
Vonnis in kort geding van 25 april 2023
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. M.E. Verhoeven,
tegen
[gedaagde] B.V.,
te [plaats 2] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigden: mr. A. Oomen en mr. B.I. van Vugt.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 1 april 2023 met producties 1 tot en met 6;
- de brief van 6 april 2023 van mr. Oomen met de producties 1 tot en met 5 van [gedaagde] ;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 11 april 2023;
- de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] verleent ICT, cloud- en telecomdiensten aan het MKB. Zij heeft circa 100 werknemers en is sinds enkele jaren onderdeel van de [bedrijf 1] Group, waartoe inmiddels ook (onder meer) haar zustervennootschap [bedrijf 2] B.V. in [plaats 3] behoort.
2.2.
[eiser] , geboren op [geboortedag] 1996, is sinds 15 januari 2018 bij [gedaagde] in dienst als Servicedesk Engineer . Het dienstverband is in 2019 voor onbepaalde tijd voortgezet. In de door partijen op 17 oktober 2019 ondertekende arbeidsovereenkomst is een concurrentie-, relatie-, geheimhoudings- en boetebeding (artikelen 12, 13, 15 en 16) opgenomen. Het concurrentiebeding (artikel 12) luidt als volgt:
“1. Het is de werknemer verboden, zolang de arbeidsovereenkomst duurt en gedurende een periode van 1 (één) jaar na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst, direct of indirect, voor zichzelf of voor anderen in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie met activiteiten op een terrein, gelijk aan of anderszins concurrerend met die van werkgever. Hiermee worden alle werkzaamheden, diensten en producten van werkgever bedoeld, (…).
2. De werkgever en de werknemer zijn het er over eens dat de werkgever een zwaarwegend bedrijfs­ en dienstbelang heeft in de zin van artikel 7:653 lid 2 BW op grond waarvan het noodzakelijk wordt geacht dat het concurrentiebeding zoals omschreven in lid 1 van dit artikel overeengekomen wordt. De werknemer is namelijk werkzaam in de functie van Junior Servicedesk Engineer en heeft uit dien hoofde kennis opgedaan en/of kennis genomen van (vertrouwelijke) bedrijfsinformatie. Onder meer heeft de werkgever de werknemer in staat gesteld kennis op te doen van specifieke kennis. Daarnaast verkrijgt de werknemer uit hoofde van zijn functie toegang tot bedrijfsgevoelige en ICT waardevolle informatie, waaronder (maar niet beperkt tot) klantinformatie, werkwijzen en strategieën. De werkgever heeft een zwaarwegend belang om deze waardevolle informatie te beschermen en te voor komen dat deze gegevens bij de concurrent terecht komen. Dit omwille het voorkomen van ongerechtvaardigd voordeel in het concurrerend handelen. Een enkel geheimhoudingsbeding is niet afdoende om de belangen van de werkgever te waarborgen.
3. Het in lid 1 vervatte beding is voor de werknemer bindend binnen een straal van 55 km vanaf het vestigingsadres van de werkgever, te weten: [adres] .
3. Indien de werknemer van mening is geen toegang te hebben tot de in lid 2 genoemde informatie, kan de werknemer dit ten allen tijde kenbaar maken aan de werkgever door het sturen van een onderbouwde aangetekende brief.
4. Van het concurrentiebeding kan, na schriftelijke toestemming van de werkgever, worden afgeweken. Aan deze toestemming kan de werkgever voorwaarden verbinden.”
Ingevolge artikel 16 lid 2 van de arbeidsovereenkomst is bij iedere overtreding van het concurrentiebeding na einde dienstverband een boete verschuldigd van € 15.000,00 ineens, te vermeerderen met € 1.500,00 per dag, onverminderd het recht van werkgever op nakoming en/of schadevergoeding.
2.3.
[eiser] is in 2018 begonnen in de functie van Junior Servicedesk Engineer en is sindsdien doorgegroeid naar de positie van Senior Servicedesk Engineer .
2.4.
In 2020 heeft [eiser] kenbaar gemaakt te willen doorgroeien naar de functie van IT-beheerder in de buitendienst. De Coördinator ‘leren en ontwikkelen’ binnen [gedaagde] heeft daartoe samen met [eiser] een plan van aanpak opgesteld. In november 2022 is de datum waarop [eiser] definitief deze functie in de buitendienst zou gaan vervullen en zijn salaris in verband daarmee zou worden verhoogd, uitgesteld van 1 januari 2023 naar 1 april 2023.
2.5.
Het salaris van [eiser] bedraagt per 1 januari 2023, na een jaarlijkse verhoging, € 2.550,00 bruto exclusief vakantietoeslag per maand.
2.6.
In januari 2023 heeft [eiser] kenbaar gemaakt bij [bedrijf] B.V. te Breda (hierna: [bedrijf] ) in dienst te willen treden. Hij heeft [gedaagde] daaromtrent bij e-mail van 27 januari 2023 als volgt bericht:
“Na 5 jaar heb ik besloten [gedaagde] te gaan verlaten. Ik kijk met veel plezier terug op deze periode en ben blij dat ik zo veel groei heb mogen maken in deze mooie organisatie. Maar door de snelle groei van [gedaagde] de afgelopen periode zit ik gevoelsmatig niet meer op mijn plek.
Na een aantal gesprekken met een andere IT partij de afgelopen periode wil ik [gedaagde] gaan verlaten. Graag zou ik willen weten per wanneer ik uit dienst kan (…)
Voor de toekomst ben ik van plan bij bij [bedrijf] te gaan werken, maar dat kan wellicht niet door mijn contract. Ik vraag dus ontheffing van mijn concurrentiebeding. Het relatiebeding kan wat mij betreft blijven staan; ik ga niet in een sales functie werken en zal dus geen klanten van [gedaagde] spreken of i.d. [bedrijf] is hiervan op de hoogte en zal mij ook niet inzetten. (…)”
2.7.
[gedaagde] heeft [eiser] bij e-mail van 31 januari 2023 bevestigd dat indiensttreding bij [bedrijf] strijdig is met het concurrentiebeding en meegedeeld daarvan géén ontheffing te verlenen. In reactie daarop heeft [eiser] op 3 februari 2023 de (voorgenomen) opzegging van de arbeidsovereenkomst niet doorgezet, althans ingetrokken.
2.8. (
(De technisch directeur van) [bedrijf] heeft [gedaagde] bij e-mail van 1 februari 2023 als volgt geïnformeerd:
“(…)
Ik denk dat het goed is voor jullie te weten dat [bedrijf] op geen enkele wijze uit is op informatie, klanten of andere zaken rondom [eiser] en/of [gedaagde] . Wij zullen niet op basis van informatie van [eiser] op welke wijze dan ook actie nemen richting jullie klanten. Dat staat hiermee op papier, en maakt ons ook aansprakelijk als we dat wel zouden doen.
(…)”
2.9.
[eiser] heeft zich op 27 februari 2023 ziek gemeld. Hij heeft sindsdien bij [gedaagde] feitelijk geen werkzaamheden meer verricht.
2.10. (
(De gemachtigde van) [eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 27 februari 2023 verzocht ontheffing van het concurrentiebeding te verlenen, onder aanzegging van een kort geding indien [gedaagde] daartoe niet zou overgaan. [gedaagde] heeft [eiser] geen ontheffing verleend.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert primair schorsing van het tussen partijen geldende concurrentiebeding, in die zin dat het hem is toegestaan in dienst te treden bij [bedrijf] B.V. en subsidiair matiging van de duur van het concurrentiebeding en matiging van de boete,
met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad.
Volgens [eiser] wordt hij door (onverkorte) handhaving van het concurrentiebeding onredelijk benadeeld en heeft hij een spoedeisend belang bij de gevorderde voorlopige voorziening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt zich, kort gezegd, op het standpunt dat er geen reden is voor opheffing dan wel beperking van het concurrentiebeding en dat [eiser] bovendien bij de gevorderde voorlopige voorziening geen spoedeisend belang heeft, zodat de vordering ook daarom moet worden afgewezen.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Spoedeisend belang
4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. Daarom moet allereerst worden beoordeeld of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat, anders dan [gedaagde] meent, het geval. Dat (nog) geen bodemprocedure aanhangig is en de procedure in kort geding zich niet leent voor een constitutieve uitspraak over een eventuele gehele of gedeeltelijke vernietiging van het concurrentiebeding, sluit een spoedeisend belang bij een voorlopig oordeel daarover niet uit. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet is geëindigd en [eiser] daardoor niet zonder inkomen is. [eiser] heeft toegelicht dat hij (nog steeds) bij [bedrijf] in dienst wil treden en dat het aanbod daartoe van [bedrijf] nog geldt. Daarmee heeft hij een voldoende spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening, al dan niet gevolgd door een door hem dan wel door [gedaagde] te initiëren bodemprocedure.
Schorsing concurrentiebeding
4.2.
Dat sprake is van een rechtsgeldig overeengekomen concurrentiebeding is op zichzelf tussen partijen niet in geschil. Eveneens staat vast dat [bedrijf] heeft te gelden als een concurrent van [gedaagde] en ook is gevestigd binnen een straal van 55 kilometer vanaf het vestigingsadres van [gedaagde] , zodat indiensttreding van [eiser] bij [bedrijf] in strijd is met het concurrentiebeding. De vordering om het concurrentiebeding te schorsen is alleen toewijsbaar indien en voor zover voorshands voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eiser] door het concurrentiebeding in verhouding tot het daarmee te beschermen belang van [gedaagde] onbillijk wordt benadeeld en het concurrentiebeding daarom op grond van artikel 7:653 lid 3, aanhef en onder b BW zal worden vernietigd. Of dat het geval is, moet worden beoordeeld aan de hand van de door partijen in kort geding naar voren gebrachte feiten en omstandigheden, waarbij anders dan in een bodemprocedure voor nader onderzoek en bewijslevering geen plaats is.
4.3.
Bij deze beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat een concurrentiebeding een werknemer beperkt in het grondrecht van de vrijheid van arbeidskeuze en die beperking alleen is gerechtvaardigd indien en voor zover de werkgever een zodanig zwaarwichtig belang heeft bij handhaving daarvan, dat het recht van vrije arbeidskeuze van een werknemer daarvoor in redelijkheid moet wijken. Daarbij geldt dat een concurrentiebeding alleen is bedoeld om het bedrijfsdebiet (de opgebouwde knowhow en goodwill) van de werkgever te beschermen en niet om werknemers te binden. Het enkele feit dat een werknemer in de uitoefening van zijn functie kennis en ervaring heeft opgedaan, betekent niet dat het bedrijfsdebiet van de werkgever bij het vertrek van die werknemer wordt aangetast, ook niet als die werknemer naar een concurrent overstapt. Van een dergelijke aantasting is pas sprake als de nieuwe werkgever door die overstap in de concurrentiestrijd met de (voormalig) werkgever een voordeel verkrijgt, bijvoorbeeld doordat de werknemer essentiële informatie meeneemt over producten, diensten en/of werkprocessen dan wel doordat de werknemer zodanige klantbinding heeft dat bepaalde klanten overstappen van de oude naar de nieuwe werkgever (vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 23 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4815 en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 september 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:7033).
4.4.
[eiser] kan voorshands niet worden gevolgd in zijn stelling dat [gedaagde] geen redelijk belang heeft bij handhaving van het concurrentiebeding. [gedaagde] heeft toegelicht dat zij [eiser] alleen voor [bedrijf] en nog één andere directe concurrent geen ontheffing van het concurrentiebeding wil verlenen. Dat [bedrijf] een van de twee directe concurrenten van [gedaagde] is, is door [eiser] niet weersproken. [gedaagde] heeft voorts toegelicht, mede onder verwijzing naar de door haar overgelegde schriftelijke verklaring van onder meer [naam 1] en [naam 2] , binnen [gedaagde] (eind)verantwoordelijk voor de Servicedesk , dat [eiser] niet alleen klanten ICT-technisch in de derde lijn, dat wil zeggen met de meest complexe vraagstukken, ondersteunt, maar hij ook samen met nog één andere collega binnen die klantengroep een niche – de ‘top Cloud klanten’ – bedient en hij bovendien deel uitmaakt van een overleggroep binnen [gedaagde] , het Cloudteam , waarin periodiek overleg plaatsvindt over de strategie, veranderingen en investeringen in het applicatielandschap, waarmee [gedaagde] zich wil onderscheiden van haar concurrenten. Deze door [gedaagde] gegeven omschrijving van de aard en inhoud van zijn werkzaamheden, waaronder deelname aan het ‘ Cloudteam ’, is op zichzelf door [eiser] niet weersproken. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [gedaagde] voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] daarmee, anders dan hij stelt, over concurrentiegevoelige (technische) kennis en informatie en ook over zodanige binding met klanten beschikt, dat [bedrijf] daaruit voordeel kan halen in de concurrentie met [gedaagde] . Dat [eiser] zelf bij [gedaagde] geen commerciële, maar een technische functie heeft en niet rechtstreeks maar indirect bij het afsluiten van (onderhouds)contracten (SLA’s) met klanten is betrokken, doet daar niet aan af. Dit belang van [gedaagde] wordt evenmin weggenomen doordat [bedrijf] blijkens haar e-mail van 1 februari 2023 aan [gedaagde] heeft toegezegd niet op basis van informatie van [eiser] actie te zullen nemen richting de klanten van [gedaagde] , hetgeen eerder een bevestiging dan een ontkrachting is van het standpunt van [gedaagde] dat [eiser] wel degelijk over voor [bedrijf] relevante informatie beschikt.
4.5.
De kantonrechter is voorts van oordeel dat dit belang van [gedaagde] voorshands zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om bij [bedrijf] in dienst te treden. [eiser] heeft uiteraard belang bij een vrije arbeidskeuze, maar dat betekent niet dat hij door de weigering van [gedaagde] om hem voor [bedrijf] ontheffing te verlenen zonder meer onbillijk wordt benadeeld. Vaststaat dat binnen [gedaagde] voor [eiser] , weliswaar later dan door hem gewenst, een ontwikkeltraject is opgestart om door te groeien naar een door hem gewenste functie in de buitendienst en [eiser] desondanks bij [gedaagde] wil vertrekken. Dat hij met zijn kennis en ervaring brodeloos wordt gemaakt als hij niet bij [bedrijf] in dienst kan treden omdat hij buiten [gedaagde] en [bedrijf] geen vergelijkbare carrièremogelijkheden heeft, zoals [eiser] stelt, is voorshands niet aannemelijk. Bovendien lijkt dit blijkens zijn e-mail van 27 januari 2023 aan [gedaagde] ook niet de reden te zijn voor de gewenste overstap naar [bedrijf] , nu hij daarin aangeeft dat hij blij is met zijn ontwikkeling bij [gedaagde] , maar door haar snelle groei gevoelsmatig niet meer op zijn plek zit. Dat [eiser] voor een passende functie buiten [gedaagde] uitsluitend op [bedrijf] als een van de twee directe concurrenten van [gedaagde] is aangewezen, valt voorshands niet in te zien.
4.6.
Het voorgaande betekent dat voorshands onvoldoende aannemelijk is dat de bodemrechter aan het concurrentiebeding in zoverre haar werking zal ontnemen dat het [eiser] is toegestaan om bij [bedrijf] in dienst te treden. De primair gevorderde schorsing van het concurrentiebeding zal dan ook worden afgewezen.
4.7.
De kantonrechter ziet wel aanleiding om, zoals subsidiair gevorderd, het concurrentiebeding te schorsen voor zover dit de duur van een zes maanden overstijgt. [gedaagde] heeft ter zitting onderkend dat haar belang bij handhaving van het beding in de loop van de tijd relatief snel afneemt en zij heeft niet nader onderbouwd dat zij een zwaarwegend belang heeft bij handhaving van de overeengekomen duur van het concurrentiebeding van meer dan een half jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Het is voorshands dan ook onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure de duur van een jaar in stand zal blijven. De kantonrechter ziet geen aanleiding om daarnaast ook het boetebeding gedeeltelijk te schorsen.
4.8.
Omdat de vordering van [eiser] deels zal worden toegewezen en gelet op de aard van de vordering en de omstandigheid dat er tussen partijen (nog) een dienstverband bestaat, ziet de kantonrechter aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
schorst het concurrentiebeding voor zover dit de duur van zes maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst overstijgt;
5.2.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.