ECLI:NL:RBZWB:2023:2894

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
26 april 2023
Zaaknummer
10255317 \ CV EXPL 22-4786 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over terugbetaling van een lening voor evacuatie uit Oekraïne

In deze zaak vordert [eiseres] een terugbetaling van € 10.000,00 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die zij als lening heeft verstrekt om hun zoon uit Oekraïne te halen. De lening werd verstrekt in twee termijnen van € 5.000,00 op respectievelijk 30 maart en 2 april 2022. [eiseres] stelt dat er een duidelijke afspraak was over de terugbetaling binnen drie maanden na de lening, terwijl [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanvoeren dat de terugbetaling pas kan plaatsvinden nadat hun zoon terug in Nederland is, wat door de oorlogssituatie in Oekraïne onzeker is. De kantonrechter oordeelt dat de lening opeisbaar is, omdat de afgesproken termijn van drie maanden is verstreken. De rechter wijst de vordering van [eiseres] toe, inclusief wettelijke rente vanaf 30 juni 2022, maar wijst de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af omdat er geen aanmaning is verstuurd die voldoet aan de wettelijke eisen. De proceskosten worden toegewezen aan [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Tilburg
Zaaknummer: 10255317 \ CV EXPL 22-4786
Vonnis van 26 april 2023
in de zaak van
[eiseres],
te [plaats 1] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde: mr. Y. Wong,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [plaats 2] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 11 januari 2023 met de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 maart 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn verre familie van elkaar en kennen elkaar van vroeger. [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben aan [eiseres] financiële hulp gevraagd in de vorm van een lening. De bedoeling van de lening is om de zoon van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] , genaamd [zoon van gedaagden] , uit het oorlogsgebied in Oekraïne te halen. In totaal heeft [eiseres] een bedrag van € 10.000,00 aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] betaald. Een betaling van € 5.000,00 heeft zij op 30 maart 2022 gedaan en op 2 april 2022 is nogmaals een betaling van € 5.000,00 gedaan.
2.2.
Op 31 mei 2022 heeft [eiseres] een e-mailbericht aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestuurd met daarin:
“Ik begin mij zorgen te maken omdat het verhaal over [zoon van gedaagden] toch iets anders is dan jullie mij willen laten geloven. Gisteren heb ik de ambassade van Oekraïne gebeld hierbij het antwoord: Het antwoord was: “...mevrouw u bent opgelicht...” > Inderdaad is het zodat we een terugreis naar Nederland niet faciliteren maar er is geen beperking om het land te verlaten eveneens is het hun onbekend dat er tussenpersonen betaald dienen te worden. Mogelijkheden ten over om het land te verlaten. Per bus, trein en indien de financiën het toelaten per vliegtuig. Toen je het geld leende vroeg ik jouw wanneer ik mijn geld terug krijg. Jij zei:”.. als [zoon van gedaagden] terug komt- over 3 maanden...”. 1e overmaking 30 maart 2022 - 2e overmaking 2 april zie bankafschrift. Ter bevestiging van mijn app. verwacht ik dat jullie het geleende bedrag ad € 10.000,= begin Juli aan mij terug betalen.( storten)”.
2.3.
Op 2 juni 2022 hebben [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een e-mailbericht gestuurd aan [eiseres] met daarin onder meer:
“Om te beginnen, het is niet nodig je zorgen te maken en wij zijn jou heel dankbaar om ons te willen helpen [zoon van gedaagden] uit de levensbedreigende oorlogssituatie te halen. Het verhaal van [zoon van gedaagden] is zoals ik je eerder heb verteld en niet anders. Dit zal ik je als volgt toelichten. Je geld krijg je zeker terugbetaald. Op je vraag “...wanneer of hoe lang het nog duurt...” heb ik toen geantwoord: zodra hij de grens over is, zal de reistijd 2 a 3 weken duren om in Nederland aan te komen en dan heeft hij nog 3 maanden nodig om terugbetaling te regelen.”.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad - samengevat - veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot terugbetaling van € 10.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn tekort geschoten in de nakoming van hun betalingsverplichting die voortvloeit uit de overeenkomst van geldlening. [eiseres] stelt primair dat zij een bedrag van € 10.000,00 heeft uitgeleend aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] en dat dit geleende bedrag binnen 3 maanden - gerekend vanaf de datum van overmaking daarvan naar de rekening van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] - had moeten worden terugbetaald. Subsidiair legt [eiseres] aan haar vordering ten grondslag dat sprake is van onverschuldigde betaling, dan wel ongerechtvaardigde verrijking. [eiseres] vordert nu terugbetaling van het betaalde bedrag vermeerderd met kosten en rente.
3.3.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] voeren verweer. Zij erkennen dat partijen een geldleningsovereenkomst zijn aangegaan, maar voeren aan dat de afspraak was dat het geld terugbetaald zou worden zodra hun [zoon van gedaagden] terug over de grens is in Nederland en dat hij dan nog 3 maanden de tijd heeft om dat geld terug te betalen. Zij voeren hierbij aan dat het nog onzeker is wanneer [zoon van gedaagden] precies terug in Nederland zal zijn, vanwege de oorlogssituatie in Oekraïne. Verbinding met hem krijgen is door die situatie erg moeilijk. Daarnaast is hij voor zijn werk met een (verkeerd) toeristenvisum afgereisd naar Oekraïne en heeft hij niet de juiste stempels in zijn paspoort met als gevolg dat hij hiervoor dagelijks boetes opgelegd krijgt. Deze zijn de afgelopen jaren flink opgelopen. Ook moet [zoon van gedaagden] geld betalen aan tussenpersonen. Verder voeren [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] nog aan dat zij in december 2022 zijn bedreigd door mensen van wie zij vermoeden dat zij gestuurd zijn door [eiseres] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat er een overeenkomst van geldlening is aangegaan voor een totaalbedrag van € 10.000,00. Partijen verschillen over de uitleg van de overeenkomst voor wat betreft de opeisbaarheid van de vordering, namelijk wanneer precies moet worden terugbetaald.
4.2.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de uitleg van de overeenkomst het aan komt op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij in dat verband redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Hierbij zijn alle concrete omstandigheden van het geval van belang, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen (de Haviltex-maatstaf, HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
4.3.
De kantonrechter overweegt dat uit het e-mailbericht van 31 mei 2022 is op te maken dat [eiseres] aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] heeft gevraagd naar de termijn waarop de geldlening zou worden terugbetaald. Zij geeft in dit bericht aan dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] bij het aangaan van de overeenkomst hebben aangegeven dat dit is “als [zoon van gedaagden] terug komt- over 3 maanden”. Uit dit e-mailbericht blijkt verder niet dat [eiseres] met dit eerder door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gegeven antwoord niet akkoord is gegaan. [eiseres] legt deze opschortende voorwaarde tot terugbetaling vervolgens zo uit, dat partijen hebben afgesproken dat [eiseres] begin juli 2022 het geleende bedrag terug zou ontvangen, zoals ook in het slot van haar e-mailbericht van 31 mei 2022 valt te lezen.
4.4.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] leggen de opschortende voorwaarde echter anders uit en voeren aan dat deze termijn van 3 maanden eerst zou gaan lopen, nadat hun [zoon van gedaagden] daadwerkelijk in Nederland is teruggekeerd. Zoals ter zitting is gebleken kunnen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] op geen enkele wijze aangeven wanneer [zoon van gedaagden] daadwerkelijk zal terugkeren. De oorlogssituatie in Oekraïne, de door [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gestelde oplopende boetes die [zoon van gedaagden] daar verschuldigd is en het geld dat hij aan tussenpersonen zou moeten betalen maken dat door hen niet kan worden aangegeven wanneer zijn terugkeer is te verwachten. De kantonrechter concludeert dat daarmee volstrekt onduidelijk zou zijn wanneer de opschortende voorwaarde vervult wordt.
4.5.
De vraag die hier voor ligt is of [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] er vanuit mochten gaan dat deze geheel onzekere opschortende voorwaarde - terugbetaling pas na terugkomst van [zoon van gedaagden] en dan nog drie maanden later - is overeengekomen. De kantonrechter is van oordeel dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hier niet van uit mochten gaan. Nergens uit blijkt dat zij bij het aangaan van de lening hebben gezegd dat het onzeker is wanneer de afbetalingstermijn van drie maanden zou in gaan. Verder wijst de kantonrechter er op dat [eiseres] zo nadrukkelijk heeft gevraagd naar het moment van terugbetalen. Daarmee is niet te verenigen dat zij akkoord zou gaan met een dergelijk onduidelijk moment waarop de termijn van drie maanden zou ingaan. Daarmee zou immers zelfs denkbaar zijn dat dit in ieder geval nog vele jaren kan duren, maar ook dat deze voorwaarde in zijn geheel niet intreedt.
4.6.
Gelet op het voorgaande neemt de kantonrechter als uitgangspunt dat partijen een periode van drie maanden na verstrekking van de geldlening zijn overeengekomen voor terugbetaling. Vast staat dat deze periode inmiddels is verlopen, zodat de conclusie gerechtvaardigd is dat de geldlening inmiddels opeisbaar is en de vordering van [eiseres] dus kan worden toegewezen. Verder staat als niet weersproken vast dat er geen tussentijdse terugbetalingen zijn verricht, zodat het volledige bedrag van € 10.000,00 zal worden toegewezen. De hierover gevorderde wettelijke rente acht de kantonrechter eveneens toewijsbaar vanaf 30 juni 2022, namelijk vanaf het moment van opeisbaarheid, zijnde 3 maanden na verstrekking van de geldlening.
4.7.
[eiseres] vordert daarnaast nog vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde vergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking. Er is namelijk niet gebleken dat aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een aanmaning is verstuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW.
4.8.
Al hetgeen verder door partijen is aangevoerd en hiervoor onbesproken is gelaten, leidt niet tot een andersluidende beslissing.
4.9.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn de partijen die ongelijk krijgen en zij zullen daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Nu [eiseres] procedeert met een toevoeging, komen de dagvaardingskosten niet voor haar rekening en kunnen deze niet als onderdeel van haar proceskosten ten laste van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] worden gebracht. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseres] als volgt vastgesteld:
- verschotten
31,11
- griffierecht
86,00
- salaris gemachtigde
792,00
(2,00 punten × € 396,00)
Totaal
909,11
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld, met dien verstande dat de explootkosten voor betekening van het vonnis, als onderdeel van de nakosten, niet voor vergoeding in aanmerking komen nu [eiseres] procedeert met een toevoeging.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 10.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 30 juni 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot dit vonnis vastgesteld op € 909,11,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op
- € 132,00 aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen met € 66,00 aan salaris gemachtigde indien [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op
26 april 2023.