Uitspraak
1.[gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 11 januari 2023 met de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 28 maart 2023.
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak vordert [eiseres] een terugbetaling van € 10.000,00 van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], die zij als lening heeft verstrekt om hun zoon uit Oekraïne te halen. De lening werd verstrekt in twee termijnen van € 5.000,00 op respectievelijk 30 maart en 2 april 2022. [eiseres] stelt dat er een duidelijke afspraak was over de terugbetaling binnen drie maanden na de lening, terwijl [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] aanvoeren dat de terugbetaling pas kan plaatsvinden nadat hun zoon terug in Nederland is, wat door de oorlogssituatie in Oekraïne onzeker is. De kantonrechter oordeelt dat de lening opeisbaar is, omdat de afgesproken termijn van drie maanden is verstreken. De rechter wijst de vordering van [eiseres] toe, inclusief wettelijke rente vanaf 30 juni 2022, maar wijst de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten af omdat er geen aanmaning is verstuurd die voldoet aan de wettelijke eisen. De proceskosten worden toegewezen aan [eiseres].