ECLI:NL:RBZWB:2023:2848

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
02/279143-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring afpersing en wapenbezit met verwerping beroep op psychische overmacht

Op 26 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte is beschuldigd van afpersing en wapenbezit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 oktober 2022, samen met de medeverdachte, de aangeefster heeft afgeperst door haar onder bedreiging van geweld te dwingen tot de afgifte van geldbedragen. De verdachte en de medeverdachte hebben een gezamenlijk plan uitgevoerd, waarbij de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de afpersing. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig beoordeeld, ondanks de ontkenning van de verdachte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte samen met de medeverdachte een alarm-/startpistool voorhanden heeft gehad, dat in de woning van de verdachte is aangetroffen. Het beroep van de verdachte op psychische overmacht is verworpen, omdat niet is aangetoond dat zij onder zodanige druk heeft gehandeld dat haar wilsvrijheid was aangetast. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/279143-22
vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 april 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M. Tax, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gewijzigd en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander [aangeefster] (hierna: aangeefster) heeft afgeperst;
samen met een ander een alarm-/startpistool voorhanden heeft gehad.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing van aangeefster. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat aangeefster onder bedreiging van geweld is gedwongen tot afgifte van geldbedragen van in totaal € 12.100,00 en dat tussen verdachte
en de medeverdachte onmiskenbaar sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd. Verdachte en de medeverdachte hadden een gezamenlijk plan en zij hebben gezamenlijk uitvoering gegeven aan dat plan.
Feit 2
De officier van justitie acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met de medeverdachte een alarm-/startpistool voorhanden heeft gehad. Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de medeverdachte dit wapen heeft gebruikt en dat verdachte daarbij aanwezig is geweest en daarvan ook op de hoogte was.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Feit 1
De verdediging stelt, naar de rechtbank begrijpt, dat voor wat betreft de rol van verdachte in de ten laste gelegde afpersing van aangeefster moet worden uitgegaan van haar verklaring aangezien de aangifte en de verklaring van de medeverdachte niet betrouwbaar zijn. Immers, de aangifte bevat veel aperte onjuistheden en tegenstrijdigheden over de rolverdeling tussen verdachte en de medeverdachte in de afpersing en de verklaring van de medeverdachte is pas afgelegd nadat hij kennis had genomen van de andere verklaringen in het dossier. De verklaring van verdachte houdt kort gezegd in dat er geen sprake is geweest van een vooropgezet plan, dat zij niet heeft gedreigd en dat zij volledig overrompeld werd door de acties van de medeverdachte.
Feit 2
De verdediging bepleit vrijspraak van het ten laste gelegde feit wegens gebrek aan bewijs dat verdachte wetenschap van en beschikkingsmacht over het start-/alarmpistool heeft gehad.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Vastgestelde feiten
Op grond van de bewijsmiddelen als weergegeven in bijlage II gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte woont in een chalet op een chaletpark in [plaats] . Op 28 oktober 2022 omstreeks 14:00 uur komt aangeefster, na een uitnodiging van verdachte, aan in het chalet van verdachte. De medeverdachte is ook in het chalet aanwezig, maar hij zit dan nog in een andere kamer. De medeverdachte komt al snel daarna uit de andere kamer, trekt een alarmpistool en zet dit wapen tegen het hoofd van aangeefster. Via de bankierenapp van aangeefster wordt er vanaf de bankrekening van aangeefster € 5.000,00 overgemaakt naar de bankrekening van verdachte en € 5.000,00 naar de bankrekening van de medeverdachte. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een “e.dentifier” van de ABN AMRO bank die verdachte die ochtend bij haar moeder heeft opgehaald en zij op dat moment in haar handtas bij zich heeft. Vervolgens rijden zij met twee auto’s naar een pinautomaat in Wouw. Verdachte rijdt met aangeefster in de auto van aangeefster en de medeverdachte rijdt met het alarmpistool bij zich in de auto van verdachte. Bij de pinautomaat pint aangeefster eerst
€ 100,00 en daarna € 2.000,00. Aangeefster geeft dit geld aan verdachte die in de auto bij de pinautomaat staat te wachten, waarna verdachte dit geld in haar bh stopt. Op een parkeerplaats bij de Jumbo in Wouw stapt verdachte bij de medeverdachte in de auto. Zij rijden samen naar Bergen op Zoom om te pinnen. Het lukt verdachte niet om geld van haar bankrekening te pinnen. De medeverdachte pint € 5.000,00. Die nacht treft de politie verdachte en de medeverdachte samen aan in het chalet van verdachte. In de handtas van verdachte treft de politie € 1.750,00 aan en in de broekzak van de medeverdachte
€ 5.000,00. In de wasmand in het chalet van verdachte treft de politie het wapen in een sok aan.
Rol verdachte
Dat aangeefster door bedreiging met geweld is gedwongen tot afgifte van geldbedragen van in totaal € 12.100,00 staat niet ter discussie. Wel staat ter discussie of verdachte hierin een rol heeft gehad en zo ja, of die rol van voldoende gewicht is geweest dat sprake is geweest van medeplegen.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat er sprake is van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking met de ander. Dit betreft een samenwerking die is gericht op het voltooien (het gezamenlijk uitvoeren) van het delict. Verdachte moet daarvoor een materiële of intellectuele bijdrage leveren die van voldoende gewicht is. Bij de beoordeling of daaraan
is voldaan, kan rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling en de rol in de voorbereiding, uitvoering of afhandeling van het delict.
Gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat tussen verdachte en de medeverdachte sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, waaraan verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd. Uit deze omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte en de medeverdachte een gelijkwaardige rol in het geheel hebben gehad. Hierbij gaat de rechtbank uit van de geloofwaardigheid van de aangifte van aangeefster en gaat voorbij aan het verweer van de verdediging op dit punt. De rechtbank acht de aangifte het meest authentiek, nu aangeefster deze verklaring nagenoeg direct na het incident heeft afgelegd. Bovendien vindt deze verklaring op essentiële onderdelen steun in ander bewijsmateriaal. De rechtbank acht, ondanks de ontkenning door verdachte, daarom geloofwaardig dat verdachte de ten laste gelegde doodsbedreigingen heeft geuit richting aangeefster op het moment dat de medeverdachte aangeefster bedreigde met het alarmpistool. Over de door verdachte geuite doodsbedreigingen heeft aangeefster steeds consistent verklaard. Dat door de wisselende verklaringen van aangeefster en het feit dat verdachte en de medeverdachte op punten naar elkaar wijzen, niet exact kan worden vastgesteld wie de telefoon van aangeefster heeft vastgehad en wie via haar bankierenapp het geld naar de rekeningen van verdachte en de medeverdachte heeft overgemaakt, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Vast staat immers dat die handelingen zonder toestemming van aangeefster zijn verricht en niet vereist is dat van elke uitvoeringshandeling exact komt vast te staan wie van beide verdachten deze heeft verricht.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich op 28 oktober 2022 te [plaats] samen met de medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde afpersing van aangeefster.
Feit 2
De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen als vermeld in bijlage II ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 28 oktober 2022 te [plaats] samen met de medeverdachte een alarm-/startpistool voorhanden heeft gehad. De medeverdachte heeft het wapen gebruikt en verdachte is daarbij aanwezig geweest. Bovendien zijn zij na het incident samen terug naar haar woning gegaan en werd het wapen in een sok in de wasmand in haar woning aangetroffen. Hiermee heeft verdachte ook de beschikkingsmacht over het wapen gehad. Het verweer van de verdediging wordt daarom verworpen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 28 oktober 2022 te [plaats] , gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van enig goed, te weten digitale en contante geldbedragen van - in totaal - 12.100 euro toebehorende aan die [aangeefster] , door die [aangeefster] dreigend een op een vuurwapen gelijkend voorwerp te tonen en tegen het hoofd te zetten en dreigend de woorden toe te voegen "Er is nu nog maar één mogelijkheid dat jij hier levend van dit chaletpark vandaan komt" en “Niemand gaat jou nog vinden als je niet meewerkt” en “we gaan je in het zuur leggen” en die [aangeefster] aldus te dwingen mee te werken aan het overmaken van geld via een bankapp naar de bankrekeningen van verdachte en haar mededader en vervolgens naar een pinautomaat te rijden en aldaar geld te pinnen en af te geven aan verdachte en haar mededader;
2.
omstreeks 28 oktober 2022 te [plaats] , gemeente Roosendaal, tezamen en in vereniging met een ander, een wapen van categorie III onder 4 van de Wet wapens en munitie, te weten een alarm- c.q. startpistool (merk Kimar) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

5.1
Strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
5.2
Stafbaarheid van verdachte
5.2.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging beroept zich ten aanzien van feit 1 op psychische overmacht als bedoeld
in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging stelt daartoe dat verdachte onder invloed van de medeverdachte heeft gehandeld en dat zij onder meer vanwege haar angst voor hem, gelet op hun gezamenlijke verleden waarin zij een aantal keer door hem is mishandeld, geen andere keuze had dan te doen wat haar door hem werd opgedragen. De verdediging bepleit derhalve verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en verwijst in dit verband naar een uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 april 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:2991).
5.2.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte geen geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt. De officier van justitie acht de verklaring van verdachte, dat zij onder druk van de medeverdachte stond waartegen zij geen weerstand kon bieden, niet geloofwaardig. Uit het dossier volgt dat verdachte planmatig en in samenwerking met de medeverdachte te werk is gegaan. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam betreft voorts een ander feitencomplex.
5.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op psychische overmacht moet sprake zijn van een van buiten komende drang waaraan de dader redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet hoefde
te bieden. Het gaat dus om de vraag (i) of sprake is van een zodanige druk dat in gemoede
kan worden gezegd dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en (ii) of van de dader
in concreto redelijkerwijs te vergen valt dat hij of zij weerstand biedt aan de druk van de omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt, nu niet aan de vereisten daarvoor is voldaan. De rechtbank overweegt hiertoe het volgende
De verdediging heeft gesteld dat verdachte uit angst voor de medeverdachte heeft gehandeld. Die angst voor de medeverdachte zou voortkomen uit de omstandigheid dat zij vaker door hem zou zijn mishandeld. Nu verdachte geen begin van bewijs heeft geleverd voor de bewering dat zij vaker is mishandeld door hem, gaat de rechtbank hieraan voorbij. Het is de rechtbank ook anderszins niet gebleken waaruit die druk of dwang door de medeverdachte zou bestaan. Verdachte heeft verklaard dat de medeverdachte het wapen niet op haar heeft gericht en ook anderszins is daarvan niet gebleken. Evenmin is gebleken dat verdachte geen weerstand heeft kunnen bieden. Verdachte is immers zelf met aangeefster in de auto naar de pinautomaat gereden, terwijl de medeverdachte in een andere auto reed. Daarbij komt dat verdachte de beschikking had over haar telefoon. Zij had zich dus op meerdere momenten kunnen onttrekken aan de omstandigheden. Dat verdachte na het incident samen met de medeverdachte sushi is gaan eten en zij vervolgens bij haar thuis nog samen lachgas zijn gaan gebruiken, maakt haar verklaring dat zij bang is van de medeverdachte, niet geloofwaardig. Temeer omdat verdachte ook heeft verklaard dat zij zelf het contact met de medeverdachte weer heeft opgezocht, nadat zij hem al maanden niet meer zou hebben gezien en gesproken. Dit laatste is overigens in strijd met de registraties in het politiesysteem, waaruit blijkt dat zij een maand eerder (30 september 2022) nog met de medeverdachte in haar chalet was.
De verwijzing naar voornoemde uitspraak van de rechtbank Rotterdam treft geen doel, nu
de omstandigheden in beide zaken wezenlijk van elkaar verschillen. Anders dan in deze zaak, zat de verdachte in die zaak op een schip waar de verdachte niet vanaf kon en was hij in een vreemd land.
Het beroep op psychische overmacht wordt derhalve verworpen. Nu ook overigens geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van verdachte opheffen of uitsluiten, acht de rechtbank verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert dat verdachte ter zake van de bewezen geachte feiten wordt veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank wel tot een bewezenverklaring van één of meer van de ten laste gelegde feiten komt, bepleit de verdediging bij het bepalen van de aan verdachte
op te leggen straf onder meer rekening te houden met het nagenoeg blanco strafblad van verdachte, het reclasseringsrapport, de omstandigheid dat zij al haar leefgebieden op orde heeft en haar kwetsbaarheid vanwege haar verleden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan afpersing van aangeefster. Aangeefster is door verdachte naar haar chalet gelokt. Eenmaal in het chalet werd er een alarmpistool op het hoofd van aangeefster gezet en werd zij onder doodsbedreigingen gedwongen de inlogcodes van haar telefoon en bankierenapp
af te geven. Vervolgens zijn er vanaf de bankrekening van aangeefster forse geldbedragen overgemaakt naar de bankrekeningen van verdachte en de medeverdachte. Daarna is zij door hen gedwongen naar een pinautomaat te rijden om ook nog eens een fors geldbedrag
te pinnen, waarbij de medeverdachte steeds het wapen bij zich had. Het spreekt voor zich dat aangeefster uiterst angstige en bedreigende momenten heeft doorgemaakt. Temeer omdat aangeefster een uur lang door hen gegijzeld is geweest. Dat de afpersing een enorme impact heeft gehad op aangeefster, en overigens nog steeds heeft, blijkt ook wel uit de door aangeefster ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Verdachte en de medeverdachte hebben hiermee een grove inbreuk gemaakt op de psychische integriteit van aangeefster.
De afpersing had een overduidelijk planmatig en berekenend karakter, hetgeen het delict
des te laakbaarder maakt. De rechtbank is van oordeel dat op deze laffe daad een forse gevangenisstraf dient te volgen.
Daarnaast heeft verdachte samen met de medeverdachte een alarm-/startpistool voorhanden gehad.
De rechtbank heeft onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij gebreke van oriëntatiepunten voor een afpersing als deze ziet de rechtbank aanleiding om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten voor overvallen en berovingen. De rechtbank zal als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar nemen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van verdachte van 7 februari 2023, waaruit blijkt dat zij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 23 december 2022. Dit rapport is destijds opgesteld ten behoeve van de raadkamerzitting in verband met de voorlopige hechtenis van verdachte. Ten tijde van het plegen van het feit had verdachte nog niet de leeftijd van 23 jaar bereikt. De reclassering ziet op het gebied van pedagogische mogelijkheden geen aanwijzingen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Verdachte woont zelfstandig en er is geen noodzaak tot gezinsgerichte hulpverlening en/of een interventie die enkel binnen het jeugdstrafrecht beschikbaar is. De rechtbank sluit zich hierbij aan.
Daarnaast houdt de rechtbank in positieve zin rekening met het voortgangsverslag van 7 april 2023, waaruit de rechtbank afleidt dat het schorsingstoezicht goed verloopt. Verdachte komt de opgelegde bijzondere voorwaarden goed na en houdt zich aan de afspraken. De reclassering vindt het opleggen van een toezichtkader geïndiceerd. Ook de verplichting om de cognitieve vaardigheidstraining CoVa af te maken, welke verplichting al als schorsingsvoorwaarde was opgelegd, en het volgen van een ambulante behandeling bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek van de [zorgorganisatie] , acht de reclassering aangewezen. De rechtbank ziet dit belang.
De rechtbank weegt in het nadeel van verdachte mee dat aangeefster gedurende enige tijd gegijzeld is geweest en dat er een wapen tegen haar hoofd is gezet.
Alles afwegende zal de rechtbank, gelet op de ernst van de feiten en ook de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Vanwege onder meer de jonge leeftijd van verdachte, zal de rechtbank hiervan een deel van 6 maanden voorwaardelijk opleggen. Ook acht de rechtbank, gelet op de rapportages van de reclassering, het van belang dat verdachte de reeds gestarte cognitieve vaardigheidstraining CoVa afmaakt en dat zij een ambulante behandeling volgt bij de [zorgorganisatie] , vanwege haar kwetsbaarheid door haar verleden. Het contactverbod met de medeverdachte wordt niet noodzakelijk geacht.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 4.000,00 voor feit 1 aan immateriële schade.
De benadeelde partij heeft gesteld dat zij nadelige psychische gevolgen heeft ondervonden van het bewezenverklaarde handelen van verdachte. Met de raadsvrouw van de benadeelde
is de rechtbank van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending door verdachte met zich brengt dat de relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat sprake is van een aantasting in de persoon op andere wijze dan door lichamelijk letsel of aantasting in haar eer of goede naam. Dit betekent dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt.
Hoewel de relevante nadelige gevolgen voor de benadeelde voor de hand liggen, zijn er geen medische stukken beschikbaar waaruit blijkt dat bij de benadeelde objectief geestelijk letsel is vastgesteld. Gelet hierop en gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank een vergoeding van een bedrag van € 2.500,00 billijk.
Voor het overige zal de benadeelde niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
De gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf het tijdstip waarop het feit is gepleegd, te weten 28 oktober 2022.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Hoofdelijkheid
De rechtbank stelt vast dat verdachte het strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd en dat zij naar burgerlijk recht hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de gehele schade. Daarom zal de rechtbank de vordering en de schadevergoedingsmaatregel hoofdelijk toewijzen. Dit betekent dat verdachte niet meer hoeft te betalen voor zover het bedrag door de mededader is betaald, en andersom.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het volgende in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, omdat is gebleken dat de feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van dit voorwerp en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang:
- wapen, zwart, merk Mod.85 Auto, met goednummer G2519644.
8.2
De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het volgende in beslag genomen voorwerp aan [aangeefster] , omdat zij redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt:
- € 1.750,00, met goednummer G2519649.

9.De voorlopige hechtenis

De voorlopige hechtenis van verdachte is onder voorwaarden geschorst. Ter zitting heeft de officier van justitie gevorderd de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen, omdat er geen persoonlijke belangen van verdachte bekend zijn die een schorsing rechtvaardigen.
De verdediging heeft verzocht om deze vordering af te wijzen, omdat de noodzaak daartoe ontbreekt.
Hoewel de rechtbank van oordeel is dat de eis van de officier van justitie en de straf die de rechtbank oplegt in beginsel pleit voor opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis, zal de rechtbank de vordering afwijzen. Nu verdachte al enige tijd in vrijheid is gesteld en in het kader van de opgelegde voorwaarden een training volgt, acht de rechtbank het niet opportuun om de schorsing op dit moment ongedaan te maken.

10.De wettelijke voorschriften

Deze beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36f, 47, 57 en 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals
deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
feit 2:medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens
en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van
categorie III;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het
voorwaardelijke deelvan de straf
niet ten uitvoerwordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaarden:
* dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van deze uitspraak meldt bij Reclassering Nederland aan de Langendijk 34 te (4819 EW) Breda, telefoon- nummer 0888041505, waarna verdachte zich blijkt melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte de cognitieve vaardigheidstraining CoVa die zij reeds is gestart, afmaakt,
waarbij verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte zich ambulant laat behandelen bij de Forensische Psychiatrische Polikliniek van de [zorgorganisatie] , te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich houdt aan de afspraken en aanwijzingen die haar in dat kader worden gegeven;
- geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat
de tijddie verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis
in voorarrestheeft doorgebracht
in minderingwordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart het volgende in beslag genomen voorwerp onttrokken aan het verkeer:
- wapen, zwart, merk Mod.85 Auto, met goednummer G2519644;
- gelast de teruggave aan [aangeefster] van het volgende in beslag genomen voorwerp:
- € 1.750,00, met goednummer G2519649;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangeefster] van € 2.500,00
aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
Schadevergoedingsmaatregel
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [aangeefster] , een bedrag van € 2.500,00 aan immateriële schade te betalen voor feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 28 oktober 2022 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 35 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat verdachte met de mededader hoofdelijk aansprakelijk is voor het gehele bedrag;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- wijst het verzoek tot opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.WM. Speekenbrink, voorzitter, mr. G.M.J. Kok en mr. T. Kemper, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.C. Joosen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 26 april 2023.
Mr. Kok en mr. Kemper zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.