ECLI:NL:RBZWB:2023:2768

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
21/2026
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en belastingrentebeschikking in verband met afkoop lijfrenteovereenkomsten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2016 beoordeeld. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij hij stelde dat er sprake was van een (verkapte) winstuitdeling van de BV aan belanghebbende, gerelateerd aan de afkoopwaarde van drie lijfrenteovereenkomsten. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door hem gestelde waarde gehanteerd moet worden bij het bepalen van de afkoopwaarde. Hierdoor wordt de navorderingsaanslag vernietigd.

De rechtbank stelt vast dat belanghebbende en de BV op 28 december 2016 overeenkwamen om de lijfrenteovereenkomsten af te kopen voor een bedrag van € 733.000. De inspecteur had de afkoopwaarde berekend op € 306.115 en het verschil van € 426.885 aangemerkt als ter beschikking gesteld dividend. Belanghebbende betwistte deze berekening en stelde dat de afkoopwaarde op basis van de 'benaderde marktwaarde' moet worden berekend, wat leidt tot de overeengekomen afkoopsom.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de bewijslast en dat er geen sprake is van een winstuitdeling. De belastingrentebeschikking wordt vernietigd, en de rechtbank verklaart het beroep gegrond. De inspecteur moet het griffierecht en de proceskosten vergoeden aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2026

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats] (Duitsland), belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 20 mei 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting (IB) opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur], [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

Feiten

2. [BV] (de BV) is opgericht op 6 maart 2002. De activiteiten van de BV bestaan uit het houden van melkvee en de exploitatie van een agrarisch bedrijf. Belanghebbende is directeur en enig aandeelhouder van de BV.
2.1.
Op 27 september 2002 heeft belanghebbende deels zijn eenmanszaak ingebracht in de BV. Hierbij zijn twee lijfrenteovereenkomsten overeengekomen tussen belanghebbende en de BV. De eerste lijfrente betreft een zuivere direct ingaande lijfrente. De tweede lijfrente is een zuivere levenslange lijfrente ingaande op de 65-jarige leeftijd van belanghebbende.
2.2.
Op 20 mei 2007 heeft belanghebbende het restant van zijn eenmanszaak ingebracht in de BV, waarbij de fiscale oudedagsreserve is ingebracht. Hiervoor is een derde lijfrente bedongen. Het betreft een gerichte lijfrente.
2.3.
Op 28 december 2016 komen belanghebbende en de BV overeen om de lijfrenteovereenkomsten af te kopen. In de afkoopovereenkomst is (voor zover relevant) het volgende opgenomen:
Artikel 1 Lijfrenten
Partijen hebben de volgende lijfrenteovereenkomsten gesloten als tegenprestatie voor de gefaseerde overdracht van het toenmalige voor rekening en risico van Verzekerde gedreven agrarische bedrijf;

Overeenkomst I

Overeenkomst d.d. 27 september 2002 inhoudende een jaarlijkse uitkering van € 12.013 per jaar ingaande op 65- jarige leeftijd van Verzekerde en eindigend bij zijn overlijden. Verzekerd is tevens een nabestaandenlijfrente welke bij vooroverlijden van Verzekerde jaarlijkse uitkeringen van gelijke hoogte aan de nabestaande uitkeert welke eveneens eindigen bij haar overlijden.

Overeenkomst II

Overeenkomst d.d. 27 september 2002 inhoudende een jaarlijkse uitkering van € 7.329 per jaar welke reeds is ingegaan en eindigend bij het overlijden van Verzekerde. Verzekerd is tevens een nabestaandenlijfrente welke bij vooroverlijden van Verzekerde jaarlijkse uitkeringen van gelijke hoogte aan de nabestaande uitkeert welke eveneens eindigen bij haar overlijden.

Overeenkomst III

Overeenkomst d.d. 20 mei 2007 inhoudende een jaarlijkse uitkering met ingang van 1 juli 2026 en eindigend bij zijn overlijden. De jaarlijkse uitkering wordt op 1 juli 2026 vastgesteld aan de hand van de dan geldende tarieven van in Nederland gevestigde levensverzekeringsmaatschappijen. Verzekerd is tevens een nabestaandenlijfrente welke bij
vooroverlijden van Verzekerde jaarlijkse uitkeringen van gelijke hoogte aan de nabestaande uitkeert welke eveneens eindigen bij haar overlijden.

Artikel 2 Afkoopwaarde

In opdracht van Verzekeraar zijn op grond van actuariële grondslagen alsmede de actuele tariefstelling bij solide Nederlandse verzekeringsmaatschappijen de commerciële afkoopwaarden voor de onder 1 genoemde lijfrenteovereenkomsten als volgt berekend;

  • Overeenkomst I: € 353.461;
  • Overeenkomst II: € 318.446;
  • Overeenkomst III: € 61.107.
Partijen komen afkoop van voornoemde lijfrenteovereenkomsten overeen voor een bedrag van € 733.000, zegge zevenhonderd drieëndertigduizend euro. Ingeval fiscale autoriteiten onherroepelijk van mening zijn dat de waardering niet voldoet aan de grondslagen die daarvoor fiscaal in acht genomen moeten worden, dan wordt de afkoopsom direct en met terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van ingang van deze overeenkomst zodanig aangepast dat de afkoopsom wel voldoet aan de voorwaarden.”
2.4.
De afkoopsom van € 733.000 is in de rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en de BV opgenomen.
2.5.
Naar aanleiding van een correctie van de afkoopwaarde in de vennootschapsbelasting bij de BV heeft de inspecteur op 3 februari 2020 een aankondiging aan belanghebbende gestuurd voor het opleggen van een navorderingsaanslag omdat een deel van de overeengekomen afkoopwaarde wordt gezien als ter beschikking gesteld dividend.
2.6.
De inspecteur legt met dagtekening 20 juni 2020 een navorderingsaanslag op. Het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang wordt verhoogd met € 426.885 en belast met het box 2 tarief van 25%.
2.7.
Bij uitspraak op bezwaar wordt gedeeltelijk tegemoet gekomen aan het bezwaar en het toepasselijke tarief verminderd naar 15% op basis van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag IB voor het jaar 2016 terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanslag terecht aan belanghebbende opgelegd?
5. De inspecteur berekent de afkoopwaarde op basis van de contractrente voor de zuivere lijfrenten en voor de gerichte lijfrente gaat hij uit van de boekwaarde. De afkoopwaarde bedraagt volgens de inspecteur € 306.115. De inspecteur is van mening dat het verschil in de afkoopwaarde van € 426.885 aangemerkt moet worden als ter beschikking gesteld dividend in verband met een (verkapte) winstuitdeling van de BV aan belanghebbende. Belanghebbende heeft de door de inspecteur gehanteerde berekening van de afkoopwaarde en daarmee gestelde winstuitdeling gemotiveerd betwist door zich primair op het standpunt te stellen dat de afkoopwaarde van de lijfrenteverplichtingen op basis van de ‘benaderde marktwaarde’ moet worden berekend. Dit leidt er volgens belanghebbende toe dat een rekenrente gehanteerd moet worden van 0,34%, wat leidt tot een afkoopsom van € 733.000 voor de drie lijfrente-overeenkomsten. Daarom is geen sprake van een winstuitdeling.
5.1.
Van een winstuitdeling is sprake als een vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder plaatsvindt als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap enig geldbedrag of andere waarde, gedekt door de daarin aanwezige winst, ten gunste van de aandeelhouder wordt onttrokken. Voor het aanwezig zijn van een uitdeling is noodzakelijk dat de vennootschap haar aandeelhouder als zodanig heeft willen bevoordelen en ook dat de aandeelhouder zich daarvan bewust is geweest of redelijkerwijs bewust had moeten zijn. Tussen partijen is niet in geschil dat de bewijslast rust op de inspecteur.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt de inspecteur niet in de op hem rustende bewijslast. Bij afkoop van een lijfrenteverplichting wordt de overeenkomst beëindigd, waarbij de verzekeraar een eenmalige afkoopsom voldoet. De zakelijke hoogte van de afkoopsom wordt bepaald op basis van de waarde in het economische verkeer. De lijfrenteverplichtingen zijn feitelijk afgekocht. De inspecteur heeft door het enkel hanteren van de contractrente dan wel boekwaarde zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk gemaakt dat op het moment van afkoop de door hem gestelde waarde gehanteerd moet worden voor het bepalen van de afkoopwaarde gezien de gemotiveerde betwisting door belanghebbende.
5.3.
Nu de inspecteur niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een winstuitdeling en dient de navorderingsaanslag vernietigd te worden.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. De rechtbank vernietigd de belastingrentebeschikking overeenkomstig de vernietiging van de navorderingsaanslag.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond omdat de navorderingsaanslag wordt vernietigd. Dit betekent dat ook de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd.
7.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
7.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar een kostenvergoeding toegekend gekregen en heeft geen gronden gericht tegen de hoogte van deze vergoeding. De gemachtigde heeft in de beroep een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB en de belastingrentebeschikking;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 49 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1.674 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 24 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [1]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.