In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2023 worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De zaak betreft de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 en 2018, waarbij de rechtbank de box 3-heffing en het rechtsherstel in het kader van de Wet rechtsherstel box 3 beoordeelt. Belanghebbende, gehuwd op huwelijkse voorwaarden, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen die zijn opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De rechtbank constateert dat de inspecteur de bezwaren ongegrond heeft verklaard en dat de hoorplicht niet is nageleefd in de bezwaarfase. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet is benadeeld door het niet-horen, omdat er overeenstemming bestaat over de relevante feiten. De rechtbank verwijst naar het kerstarrest van de Hoge Raad, waarin is geoordeeld dat de forfaitaire rendementsheffing leidt tot een schending van de rechten van belastingplichtigen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur onvoldoende rechtsherstel heeft geboden en verleent zelf rechtsherstel door het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2018 vast te stellen op € 2.148. De beroepen worden gegrond verklaard, en de inspecteur wordt verplicht de griffierechten te vergoeden.