ECLI:NL:RBZWB:2023:2766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
21/1978
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de afkoopwaarde van lijfrenteovereenkomsten en de aanslag vennootschapsbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2016 beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een aanslag opgelegd van € 222.314, met een belastingrente van € 8.812. Belanghebbende betwist de hoogte van de afkoopwaarde van drie lijfrenteovereenkomsten, die zij op basis van de 'benaderde marktwaarde' wilde berekenen. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de door haar voorgestelde rekenrente van 0,34% correct is. De inspecteur had de afkoopwaarde berekend op basis van de contractrente en de boekwaarde, wat resulteerde in een lagere afkoopsom van € 306.115. De rechtbank concludeert dat de aanslag vennootschapsbelasting terecht is opgelegd en dat belanghebbende niet aan haar bewijslast heeft voldaan. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/1978

uitspraak van de meervoudige kamer van 24 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], gevestigd te [plaats], belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 29 april 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 222.314. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 8.812 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 2 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur], [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

Feiten

2. Belanghebbende is opgericht op 6 maart 2002. De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het houden van melkvee en de exploitatie van een agrarisch bedrijf. De heer [directeur] ([directeur]) is directeur en enig aandeelhouder van belanghebbende.
2.1.
Op 27 september 2002 heeft [directeur] zijn eenmanszaak deels ingebracht in belanghebbende. Hierbij zijn twee lijfrenteovereenkomsten overeengekomen tussen [directeur] en belanghebbende. De eerste lijfrente betreft een zuivere direct ingaande lijfrente. De tweede lijfrente is een zuivere levenslange lijfrente ingaande op de 65-jarige leeftijd van [directeur].
2.2.
Op 20 mei 2007 heeft [directeur] het restant van zijn eenmanszaak ingebracht in belanghebbende, waarbij de fiscale oudedagsreserve is ingebracht. Hiervoor is een derde lijfrente bedongen. Het betreft een gerichte lijfrente.
2.3.
Op 28 december 2016 komen [directeur] en belanghebbende overeen om de lijfrenteovereenkomsten af te kopen. In de afkoopovereenkomst is (voor zover relevant) het volgende opgenomen:
Artikel 1 Lijfrenten
Partijen hebben de volgende lijfrenteovereenkomsten gesloten als tegenprestatie voor de gefaseerde overdracht van het toenmalige voor rekening en risico van Verzekerde gedreven agrarische bedrijf;

Overeenkomst I

Overeenkomst d.d. 27 september 2002 inhoudende een jaarlijkse uitkering van € 12.013 per jaar ingaande op 65- jarige leeftijd van Verzekerde en eindigend bij zijn overlijden. Verzekerd is tevens een nabestaandenlijfrente welke bij vooroverlijden van Verzekerde jaarlijkse uitkeringen van gelijke hoogte aan de nabestaande uitkeert welke eveneens eindigen bij haar overlijden.

Overeenkomst II

Overeenkomst d.d. 27 september 2002 inhoudende een jaarlijkse uitkering van € 7.329 per jaar welke reeds is ingegaan en eindigend bij het overlijden van Verzekerde. Verzekerd is tevens een nabestaandenlijfrente welke bij vooroverlijden van Verzekerde jaarlijkse uitkeringen van gelijke hoogte aan de nabestaande uitkeert welke eveneens eindigen bij haar overlijden.

Overeenkomst III

Overeenkomst d.d. 20 mei 2007 inhoudende een jaarlijkse uitkering met ingang van 1 juli 2026 en eindigend bij zijn overlijden. De jaarlijkse uitkering wordt op 1 juli 2026 vastgesteld aan de hand van de dan geldende tarieven van in Nederland gevestigde levensverzekeringsmaatschappijen. Verzekerd is tevens een nabestaandenlijfrente welke bij
vooroverlijden van Verzekerde jaarlijkse uitkeringen van gelijke hoogte aan de nabestaande uitkeert welke eveneens eindigen bij haar overlijden.

Artikel 2 Afkoopwaarde

In opdracht van Verzekeraar zijn op grond van actuariële grondslagen alsmede de actuele tariefstelling bij solide Nederlandse verzekeringsmaatschappijen de commerciële afkoopwaarden voor de onder 1 genoemde lijfrenteovereenkomsten als volgt berekend;

  • Overeenkomst I: € 353.461;
  • Overeenkomst II: € 318.446;
  • Overeenkomst III: € 61.107.
Partijen komen afkoop van voornoemde lijfrenteovereenkomsten overeen voor een bedrag van € 733.000, zegge zevenhonderd drieëndertigduizend euro. Ingeval fiscale autoriteiten onherroepelijk van mening zijn dat de waardering niet voldoet aan de grondslagen die daarvoor fiscaal in acht genomen moeten worden, dan wordt de afkoopsom direct en met terugwerkende kracht tot en met het tijdstip van ingang van deze overeenkomst zodanig aangepast dat de afkoopsom wel voldoet aan de voorwaarden.”
2.4.
De afkoopsom van € 733.000 is in de rekening-courantverhouding tussen [directeur] en belanghebbende opgenomen. Belanghebbende heeft het verschil tussen de fiscale boekwaarde van de lijfrenteverplichtingen en de afkoopwaarden in zijn aangifte verantwoord als buitengewone last en daardoor volgt uit de aangifte een verlies.
2.5.
Op 13 juni 2020 is de aanslag vennootschapsbelasting 2016 opgelegd waarbij is afgeweken van de door belanghebbende ingediende aangifte en de buitengewone last in verband met de afkoop van de lijfrentes tot een bedrag van € 426.885 is geweigerd. Voor wat betreft de fiscale winstbepaling is de inspecteur uitgegaan van een bedrag van de afkoopsom van € 306.115.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de aanslag Vpb voor het jaar 2016 terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
4. De rechtbank is van oordeel dat de aanslag Vpb terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanslag terecht aan belanghebbende opgelegd?
5. Belanghebbende heeft zich op het standpunt gesteld dat de afkoopwaarde van de lijfrenteverplichtingen op basis van de ‘benaderde marktwaarde’ moet worden berekend. Dit leidt er volgens belanghebbende toe dat een rekenrente gehanteerd moet worden van 0,34%, wat leidt tot een afkoopsom van € 733.000 voor de drie lijfrenteovereenkomsten. De inspecteur berekent de afkoopwaarde op basis van de contractrente voor de zuivere lijfrenten en voor de gerichte lijfrente gaat hij uit van de boekwaarde. De afkoopwaarde bedraagt volgens de inspecteur € 306.115.
5.1.
Bij afkoop van een lijfrenteverplichting wordt de overeenkomst beëindigd, waarbij de verzekeraar een eenmalige afkoopsom voldoet. De zakelijke hoogte van de afkoopsom wordt bepaald op basis van de waarde in het economisch verkeer. Tussen partijen is niet in geschil dat de bewijslast met betrekking tot wat de zakelijke afkoopwaarde van de lijfrenteverplichtingen is op belanghebbende rust.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank slaagt belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast gezien de gemotiveerde betwisting door de inspecteur. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat op het moment van afkoop de door haar gestelde rekenrente gehanteerd moet worden voor het bepalen van de afkoopwaarde. Immers, nu de inspecteur de door belanghebbende gehanteerde rente gemotiveerd heeft betwist, had het op de weg van belanghebbende gelegen om de door haar gehanteerde rente nader te onderbouwen.
5.3.
In het geval dat de rechtbank tot het oordeel komt dat belanghebbende niet aan haar bewijslast heeft voldaan, bestrijdt belanghebbende de berekening zoals door de inspecteur is overgelegd niet. Dit betekent dat nu belanghebbende niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast, de aanslag Vpb juist is vastgesteld.
Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?
6. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag vennootschapsbelasting en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J.H. Bogert, voorzitter, mr. S.A.J. Bastiaansen en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. E.A.D. Dockx, griffier, op 24 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘sHertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ‘s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.