In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan over het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Moerdijk, maar dit beroep werd op 24 juni 2022 niet-ontvankelijk verklaard. De gemachtigde van de belanghebbende heeft vervolgens verzet ingesteld tegen deze niet-ontvankelijk verklaring. Tijdens de zitting op 3 maart 2023 heeft de rechtbank het verzet behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemachtigde niet tijdig een geldige machtiging had ingediend, wat een vereiste is voor het instellen van beroep namens een ander. De rechtbank heeft de argumenten van de gemachtigde, die stelde dat hij de machtiging tijdig had verzonden, niet overtuigend geacht. De rechtbank concludeert dat de stukken die de gemachtigde heeft gesteld te hebben verzonden niet zijn ontvangen en dat het beroep om deze reden niet-ontvankelijk is verklaard. Het verzet is ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft.
Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat er geen verband is aangetoond tussen de procedurele vertraging en de spanning of frustratie van de belanghebbende. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in cassatie te gaan tegen deze beslissing.