ECLI:NL:RBZWB:2023:2616

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2023
Zaaknummer
BRE-22-2071
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake belastingheffing

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan over het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek, maar dit beroep werd op 12 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard omdat de machtiging niet tijdig was ingediend. De gemachtigde van de belanghebbende heeft vervolgens verzet ingesteld tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 3 maart 2023 heeft de rechtbank het verzet behandeld, waarbij de gemachtigde heeft aangevoerd dat hij de gevraagde machtiging tijdig had verzonden.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemachtigde niet heeft aangetoond dat de machtiging daadwerkelijk was verzonden en dat de rechtbank meerdere keren de gelegenheid heeft geboden om de machtiging te overleggen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de stukken die de gemachtigde heeft gesteld te hebben verzonden niet zijn ontvangen. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak in stand blijft. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat er geen verband was tussen de procedurele vertraging en de frustratie van de belanghebbende.

De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken en heeft de uitspraak openbaar gemaakt. De belanghebbende kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/2071
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023 op het verzet van
[belanghebbende], te [plaats] , belanghebbende,
(gesteld gemachtigde: [gemachtigde] ).

1.Procesverloop

1.1.
De gesteld gemachtigde (hierna: [gemachtigde] ) heeft namens belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van De heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek van 11 februari 2022 beroep ingesteld.
1.2.
Bij uitspraak van 12 augustus 2022 heeft de rechtbank dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
[gemachtigde] heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het verzet op 3 maart 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Aldaar is verschenen de gesteld gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] .
1.5.
De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6.
Bij brief van 9 maart 2023 heeft de rechtbank besloten om de uitspraaktermijn te verlengen.

2.Gronden

2.1.
De rechtbank heeft in de beroepszaak uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van een machtiging.
2.2.
In deze verzetzaak beoordeelt de rechtbank uitsluitend of zij in de buiten-zittinguitspraak terecht heeft geoordeeld dat buiten redelijke twijfel is dat de beroepen niet-ontvankelijk is. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank in deze zaak pas toe als het verzet gegrond is.
2.3.
[gemachtigde] voert in zijn verzetschrift geen expliciete gronden aan tegen de in verzet bestreden uitspraak.
2.4.
Ter zitting heeft [gemachtigde] aangevoerd dat hij met dagtekening 3 juni 2022 de gevraagde machtiging heeft toegestuurd en de machtiging anders in ieder geval bij de stukken van de bezwaarprocedure zit. Deze stukken heeft [gemachtigde] (ter zitting alsnog) overgelegd.
2.5.
[gemachtigde] stelt dat hij wel degelijk de gevraagde stukken heeft verzonden naar de rechtbank en spreekt zijn zorgen uit dat meerdere essentiële dossiers die achtereenvolgens worden behandeld op de zitting van 3 maart 2023 niet compleet zijn.

3.Overwegingen rechtbank

3.1.
Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen. Dit staat in artikel 8:24, tweede lid van de Awb. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
3.2.
Vaststaat dat bij brief van 20 april 2022 de gemachtigde is verzocht om een machtiging te overleggen. Dit verzoek is herhaald bij aangetekend verzonden brieven van 23 mei 2022 en 15 juni 2022. Deze brieven zijn volgens track&trace gegevens van PostNL ontvangen. Deze stukken zijn, ter bewijsvoering voor de in verzet bestreden uitspraak, gelijktijdig met de uitspraak verzonden aan [gemachtigde] .
3.3.
Het standpunt van [gemachtigde] dat de heffingsambtenaar de machtiging moet overleggen met de bezwaarstukken, verwerpt de rechtbank. De rechtbank controleert de ontvankelijkheid van het beroep vóórdat zij verweerder verzoekt de stukken in te dienen en doet dat ook als verweerder eventueel heeft nagelaten om een machtiging te vragen.
Het is aan de indiener van het beroep om binnen de daarvoor gestelde (herstel-)termijn voldoen aan de ontvankelijkheidseisen.
Bij het beroepschrift is geen machtiging gevoegd. De rechtbank heeft [gemachtigde] - meerdere keren - in de gelegenheid gesteld om een machtiging te overleggen met de waarschuwing dat als er niet aan het verzoek van de rechtbank wordt voldaan het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
3.4.
[gemachtigde] stelt bij brief van 3 juni 2022 de machtiging naar de rechtbank te hebben verzonden. Deze brief is niet door de rechtbank ontvangen. Bij betwisting van ontvangst is het aan de verzender om de verzending aannemelijk te maken. Het is in onderhavig geval aan [gemachtigde] om aan te tonen, door middel van bewijsstukken, dat hij de brief met de machtiging heeft verzonden. Het enkel overleggen van een afschrift van desbetreffende brief is geen voldoende bewijs van verzending.
3.5.
[gemachtigde] heeft in meerdere procedures gesteld wel degelijk een machtiging te hebben ingediend. De rechtbank heeft daarom ten overvloede een intern onderzoek uitgevoerd met terugwerkende kracht van een jaar in lopende én afgedane zaken. Hier is niets uitgekomen. De rechtbank concludeert dat de stukken die [gemachtigde] gesteld heeft te hebben verzonden niet zijn ontvangen.
3.6.
[gemachtigde] heeft ter zitting alsnog de brief van 3 juni 2022 en een machtiging overgelegd. De rechtbank merkt hierover op dat bij het niet voldoen aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, het beroep wegens dit verzuim niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Dit verzuim kan in verzet niet worden hersteld [1] .
3.7.
In wat [gemachtigde] heeft aangevoerd, ziet de rechtbank dus geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 12 augustus 2022. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de buiten-zittinguitspraak in stand blijft.
3.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Immateriële schade en proceskostenvergoeding
3.9.
[gemachtigde] verzoekt om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Nu is geoordeeld dat er geen sprake is van een tijdig ingediende en geldige machtiging, is er geen verband meer tussen een eventuele bij de belastingplichtige bestaande spanning en frustratie over de uitkomst van de procedure en een aan de heffingsambtenaar, dan wel aan de rechtspraak te wijten lange duur van de procedure.
Bovendien is de discussie over het materieel geschil ten einde gekomen toen het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard. Daarnaast vraagt de rechtbank zich af of, áls er al sprake is geweest van spanning en frustratie, in hoeverre dat zo was bij belanghebbende. Blijkens de alsnog door gemachtigde overlegde volmacht zal een eventueel toe te kennen immateriële schadevergoeding aan gemachtigde toekomen. Uit de stukken blijkt niet dat deze vergoeding aan belanghebbende toekomt. De rechtbank wijst daarom het verzoek om immateriële schadevergoeding af en ziet ook geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van N. Plasman, griffier, op 14 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl). Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is
gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.vergelijk, Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2