In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan over het verzet van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek, maar dit beroep werd op 12 augustus 2022 niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet tijdig indienen van een correcte machtiging. De gemachtigde van de belanghebbende heeft vervolgens verzet ingesteld tegen deze uitspraak.
De rechtbank heeft het verzet op 3 maart 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gemachtigde niet expliciet heeft betwist dat de machtiging niet tijdig was ingediend. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het aan de indiener van het beroep is om te voldoen aan de ontvankelijkheidseisen en dat de rechtbank niet kan afwijken van de wettelijke vereisten.
De rechtbank heeft geconcludeerd dat de gemachtigde niet voldoende bewijs heeft geleverd dat de machtiging tijdig was verzonden. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de discussie over de materiële geschilpunten ten einde is gekomen, nu het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft het verzoek om immateriële schadevergoeding afgewezen, omdat er geen verband was tussen de procedurele vertraging en de spanning van de belanghebbende. Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzet ongegrond verklaard, waardoor de eerdere uitspraak in stand blijft.