In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen een uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die betrekking had op een aanslag inkomstenbelasting voor het jaar 2017. De rechtbank had het beroep op 23 juli 2021 niet-ontvankelijk verklaard omdat de belanghebbende het verschuldigde griffierecht niet tijdig had betaald.
De belanghebbende heeft vervolgens verzet ingesteld tegen deze niet-ontvankelijk verklaring, maar is zonder kennisgeving niet verschenen op de zitting van 9 december 2022. De rechtbank heeft de zaak heropend en de belanghebbende in de gelegenheid gesteld te reageren op de herinneringsnota en de bijbehorende track&trace gegevens. Ondanks deze uitnodiging heeft de belanghebbende geen reactie gegeven.
Tijdens de behandeling van het verzet op 31 maart 2023 is de belanghebbende wederom niet verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de uitnodiging voor de zitting correct en op de wettelijk voorgeschreven wijze was verzonden. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij de herinneringsnota niet heeft ontvangen. De rechtbank heeft het verzet ongegrond verklaard, omdat het niet tijdig betalen van griffierecht een verzuim is dat niet kan worden hersteld in verzet. De rechtbank heeft de eerdere uitspraak in stand gelaten en geen proceskostenveroordeling opgelegd.