ECLI:NL:RBZWB:2023:2574

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_598
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen intrekking bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen het besluit tot intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. Het primaire besluit van 16 oktober 2020, waarbij de bijstandsuitkering per 18 augustus 2020 werd ingetrokken wegens overschrijding van de toegestane duur van verblijf in het buitenland, leidde tot bezwaar van eiser. Dit bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat het te laat was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 1 maart 2023 de zaak heeft behandeld.

De rechtbank oordeelt dat Orionis, de verweerder, het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser had op 24 november 2020 een bezwaarschrift per email verzonden, maar Orionis stelde dat dit niet tijdig was ontvangen. De rechtbank concludeert dat de gemachtigde van eiser de verzending van het bezwaarschrift aannemelijk heeft gemaakt en dat het risico van niet-ontvangst bij Orionis ligt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt Orionis op om het bezwaar van eiser alsnog inhoudelijk te behandelen. Tevens wordt Orionis veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 837,00. De rechtbank benadrukt dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het enkel gaat om de ontvankelijkheid van het bezwaar.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/598 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser

gemachtigde: mr. W.R. Aerts,
en

Het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaar tegen het besluit tot intrekking van zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet.
Orionis heeft met het besluit van 16 oktober 2020 (primair besluit) eisers bijstandsuitkering ingetrokken per 18 augustus 2020 wegens overschrijding van de toegestane duur van verblijf in het buitenland.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 7 januari 2021 (bestreden besluit) is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard op de grondslag dat het bezwaar te laat is ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Orionis heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 1 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en [naam vertegenwoordiger] namens Orionis.

Overwegingen

2.
Het bestreden besluit
Aan het bestreden besluit heeft Orionis ten grondslag gelegd dat het bezwaarschrift van 24 november 2020 pas is ontvangen bij brief van 15 december 2020 en dus niet tijdig is ingediend. Orionis bestrijdt dat omstreeks 24 november 2020 een email is ontvangen met het betreffende bezwaarschrift. Eiser heeft geen bewijs aangeleverd, bijvoorbeeld met een printscreen van het betreffende emailbericht, dat het bezwaarschrift op 24 november 2020 is gemaild naar [email adres] . Het bezwaar is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
3.
Wettelijk kader
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.
Gronden van beroep
Gemachtigde van eiser voert in beroep aan dat hij met het emailbericht van 24 november 2020 tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. Een afschrift van het bezwaarschrift, inclusief het bewijs van verzending, is bij het beroepschrift gevoegd. Er heeft ook een voorlopige voorziening procedure gelopen en na afloop van de mondelinge behandeling daarvan op 15 december 2020 is met Orionis afgesproken om het bezwaarschrift nogmaals toe te sturen. Gemachtigde wijst erop dat hij tijdens de bezwaarprocedure op 23 december 2020 telefonisch heeft gesproken met mevrouw [naam vrouw] , waarbij is afgesproken dat gemachtigde het verzendbewijs van de email van 24 november 2020 op zou sturen, hetgeen hij heeft gedaan. Het verzendbewijs is op 23 december 2020 per mail ( [email adres] ) verzonden. Het is de ervaring van gemachtigde dat zowel intern als extern met correspondentie bij Orionis veel misgaat en dat dit ook in deze zaak het geval is.
5.
Oordeel rechtbank over beroepsgronden
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat Orionis het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.2.
Het primaire besluit van 16 oktober 2020 is per post aan eiser toegezonden. De rechtbank is van oordeel dat met deze toezending het besluit op de juiste wijze is bekend gemaakt. Eiser bestrijdt dit overigens niet. De bezwaartermijn van zes weken is, gelet op artikel 6:8, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), begonnen op 17 oktober 2020 en geëindigd op 27 november 2020.
Eiser stelt dat hij met het bezwaarschrift van 24 november 2020, dat per email aan Orionis is verzonden, tijdig bezwaar heeft gemaakt.
Orionis stelt dat het bezwaarschrift van 24 november 2020 niet is ontvangen. Wel is ontvangen de brief van 15 december 2020 met als bijlage dit bezwaarschrift, maar dit is buiten de termijn van 6 weken om bezwaar te maken.
Daarom heeft Orionis bij brief van 21 december 2020 aan eisers gemachtigde gevraagd om een bewijs van verzending van het bezwaarschrift van 24 november 2020 dan wel aan te geven of sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Op 23 december 2020 heeft de gemachtigde van eiser telefonisch gesproken met een medewerker van Orionis en is afgesproken dat gemachtigde het verzendbewijs van de email van 24 november 2020 zou toesturen. Gemachtigde stelt dat hij dat heeft gedaan op 23 december 2020 met een brief met bijlage via het gebruikelijke emailadres. Orionis stelt dat na het telefoongesprek op 23 december 2020 geen bewijsstuk is ontvangen.
5.3.
De rechtbank overweegt dat het feit dat een email een geadresseerde niet of niet volledig bereikt in beginsel voor rekening en risico van de verzender komt. Gemachtigde van eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank de verzending van het bezwaarschift per email van 24 november 2020 aannemelijk gemaakt met het overleggen van een printscreen van het verzonden bericht. Dan ligt het op de weg van de geadresseerde, in dit geval Orionis, om het vermoeden dat de email hem heeft bereikt in twijfel te trekken. De rechtbank wijst op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 augustus 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2784.
Desgevraagd heeft Orionis ter zitting toegelicht dat door de systeembeheerder uitgebreid is gezocht in de systemen of rond 24 november 2020 de betreffende email was ontvangen. Er is ook contact geweest met de teamleider van de ICT helpdesk. Het was voor Orionis echter niet meer mogelijk om de spam berichten te controleren, omdat die na een maand worden gewist en het onderzoek door de systeembeheerder na 24 december 2020 plaatsvond.
De rechtbank is van oordeel dat Orionis er niet in is geslaagd om het vermoeden, dat de email van 24 november 2020 hem heeft bereikt, te ontzenuwen. Het kan namelijk niet worden uitgesloten dat de betreffende email terecht is gekomen in de spamberichten. De omstandigheid dat Orionis dat niet meer kon nagaan, omdat de spamberichten na één maand worden geschoond, komt voor risico van Orionis.
De rechtbank oordeelt daarom dat Orionis het bezwaar van eiser ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en ten onrechte niet inhoudelijk heeft behandeld.
6.
Conclusie
Het beroep wordt gegrond verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
Orionis zal het bezwaar van eiser alsnog inhoudelijk moeten behandelen.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet Orionis aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
De rechtbank veroordeelt Orionis in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Orionis wordt veroordeeld om de kosten van rechtsbijstand te vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat het alleen gaat over de vraag of het bezwaar ontvankelijk is.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt Orionis op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt Orionis op het betaalde griffierecht van € 49,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt Orionis in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van mr. T.B. Both-Attema, griffier, op 12 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage

Op grond van artikel 3:40 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) treedt een besluit niet in werking voordat het is bekendgemaakt.
Op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt.
Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.