ECLI:NL:RBZWB:2023:2562

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
22/191
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de onafhankelijkheid van de hertaxateur

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst, die op 10 december 2021 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) heeft opgelegd. De rechtbank behandelt het beroep op 17 april 2023 en concludeert dat de naheffingsaanslag voor auto 2 juist is, maar dat er rekening moet worden gehouden met een extra leeftijdskorting. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de hertaxateur voldoende deskundig en onafhankelijk heeft ingeschakeld, en dat de beroepsgrond van belanghebbende over de deskundigheid van de hertaxateur faalt. De rechtbank stelt vast dat de naheffingsaanslag voor auto 1 niet voldoende onderbouwd is en vermindert deze tot een bedrag van € 1.861. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld tot het betalen van een vergoeding voor immateriële schade en proceskosten aan belanghebbende. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en verklaart het beroep gegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/191

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 10 december 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift en op 10 maart 2023 nadere stukken ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en [inspecteur], [inspecteur] en [inspecteur] namens de inspecteur.

Feiten

2. Belanghebbende heeft op 26 februari 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een [automerk] met VIN nummer [nummer] (hierna: auto 1) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 3.529. Op 2 juli 2020 heeft zij aangifte gedaan ter zake van de registratie van een [automerk] met VIN nummer [nummer] (hierna: auto 2) naar een te betalen bedrag aan Bpm van € 2.424.
2.1.
Bij de aangifte van auto 1 is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 17 februari 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 25.250. De handelsinkoopwaarde is vastgesteld aan de hand van een koerslijst van [X]. Voorts heeft de taxateur een bedrag van € 9.114 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De handelsinkoopwaarde in beschadigde staat is vastgesteld op € 16.136.
2.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie voor auto 1 laten verrichten door [taxateur] werkzaam [X] ([X]). De bevindingen zijn opgenomen in een schadecalculatie. De handelsinkoopwaarde is aan de hand van een koerslijst van [X] marge vastgesteld op € 21.007. De hertaxateur heeft een bedrag van € 508 wegens schade op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 20.499. Het bedrag aan verschuldigde Bpm bedraagt volgens de inspecteur € 4.730, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 269, is € 4.461.
2.3.
Met betrekking tot auto 2 heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de CO2-uitstoot moet worden vastgesteld op 175 gr/km waardoor het bedrag aan verschuldigde Bpm € 3.420 bedraagt.
2.4.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm voor beide auto’s samen moet worden vastgesteld op € 7.881. Met dagtekening 8 februari 2021 is aan belanghebbende voor beide auto’s samen een naheffingsaanslag opgelegd van € 1.928.
2.5.
Het door belanghebbende tegen de naheffingsaanslag gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Tussen partijen is meer specifiek in geschil of de hertaxateur voldoende deskundig en onafhankelijk is en of hij voldoende rekening heeft gehouden met een waardevermindering wegens schade voor auto 1.
3.2.
Tussen partijen is niet langer in geschil dat de naheffingsaanslag voor zover die betrekking heeft op auto 2 juist is, met dien verstande dat nog wel rekening moet worden gehouden met een extra leeftijdskorting voor auto 2 van € 67. De rechtbank stelt de verschuldigde Bpm voor auto 2 derhalve vast op € 929. Gelet hierop dient het beroep reeds gegrond te worden verklaard.
Onafhankelijkheid hertaxateur
4. De rechtbank overweegt dat voor zover belanghebbende heeft betoogd dat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd, reeds omdat de hertaxateur niet deskundig, objectief en onafhankelijk is, deze beroepsgrond faalt. Het staat de inspecteur immers vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de hertaxateur niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van zijn keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om het rapport van hertaxatie te verwerpen, zoals belanghebbende heeft gesteld.
Waardevermindering wegens schade (auto 1)
5. Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat onvoldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende gestelde schade aan auto 1. Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende dient de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk te maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade. Beide partijen hebben daartoe een taxatierapport dan wel schadecalculatie overgelegd waarin een gedetailleerde omschrijving van de schade is opgenomen en ter onderbouwing daarvan foto’s zijn overgelegd van de auto.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Op grond van artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm dient onder normale gebruiksschade te worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van een voertuig en die passen bij de leeftijd en kilometrage van het voertuig. Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
5.2.
De rechtbank heeft de schadecalculatie en de opmerkingen die de taxateur van [X] heeft gemaakt in zijn rapport vergeleken met de schadecalculatie van belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een meer dan normale gebruiksschade als onder 5.1 bedoeld. Eventuele onduidelijkheden op de foto’s of wat daarop in de visie van de taxateur zichtbaar zou moeten zijn, dienen voor haar rekening te komen. Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de hand van de foto’s, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, het door belanghebbende bepleite bedrag aan schade niet worden vastgesteld, dan wel is sprake van normale gebruiksschade.
Hoogte naheffingsaanslag
6. Tussen partijen is voor dat geval niet in geschil dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd naar een bedrag van € 1.861.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
7. Belanghebbende heeft terecht aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank berekent deze als volgt.
7.1.
De in aanmerking te nemen termijn is aangevangen op 17 februari 2021, zijnde de datum dat het bezwaarschrift is ontvangen. Nu de rechtbank uitspraak doet op 17 april 2023, zijn sindsdien 26 maanden verstreken. Aangezien de redelijke termijn als uitgangspunt twee jaar bedraagt, is de redelijke termijn met twee maanden overschreden. Er bestaat recht op een vergoeding van eenmaal € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Dat betekent dat de vergoeding € 500 bedraagt.
7.2.
Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister voor Rechtsbescherming (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraak op bezwaar op 10 december 2021. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond tien maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase met vier maanden is overschreden. Dit betekent dat de termijnoverschrijding voor het geheel wordt toegerekend aan de bezwaarfase. De inspecteur dient daarom het volledige bedrag van € 500 te betalen.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond omdat de naheffingsaanslag moet worden verminderd. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 296. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837. Belanghebbende heeft in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.266.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.861;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.266 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 17 april 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist.

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.