ECLI:NL:RBZWB:2023:2540

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
21/2331
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over vordering en afwaardering in vennootschapsbelasting na faillissement

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de belastingdienst over de vennootschapsbelasting voor het jaar 2017. De belanghebbende, opgericht in 2014, had twee aandeelhouders en was actief in de zorgsector. De inspecteur had een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd van € 167.580, waarbij een belastingrente van € 3.954 in rekening was gebracht. De belanghebbende stelde dat zij ultimo 2017 een vordering had op haar aandeelhouder, een BV, van € 360.758, die zij in verband met het faillissement van de BV in 2019 met € 300.000 wilde afwaarderen. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij daadwerkelijk een vordering had op de BV en dat de afwaardering niet gerechtvaardigd was. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij de belanghebbende lag en dat het ontbreken van objectief controleerbare documenten haar niet ontsloeg van deze bewijslast. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en handhaafde de aanslag en belastingrentebeschikking. De belanghebbende kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2331
uitspraak van de meervoudige kamer van 17 april 2023 in de zaak tussen
[belanghebbende], statutair gevestigd te [plaats], belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 23 april 2021.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 167.580.
1.3.
Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 3.954 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.4.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de aanslag gehandhaafd.
1.5.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
Belanghebbende heeft voor de zitting een nader stuk ingediend.
1.7.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] en namens de inspecteur [inspecteur] en [inspecteur]. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met een afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt gezonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is opgericht bij notariële akte van 4 juni 2014. In het onderhavige jaar had belanghebbende twee aandeelhouders, [B.V. 1] (de BV) hield 51% van de aandelen in belanghebbende en [B.V. 2] hield 49% van de aandelen in belanghebbende. Laatstgenoemde vennootschap is tevens de bestuurder van belanghebbende.
2.2.
De activiteiten van belanghebbende bestaan uit het coördineren van zorghulpverlening alsmede de distributie van hulpmiddelen en kennis over het leven voor mensen met een functiebeperking aan inwoners in de regio West-Brabant, het adviseren en vertegenwoordigen van inwoners van het – met franchisegever contractueel vastgelegde – werkgebied van belanghebbende en het al dan niet in opdracht ontwikkelen, uitdragen en promoten van projecten die zorg, welzijn en maatschappelijke participatie van mensen met een functiebeperking bevorderen.
2.3.
Belanghebbende (franchisenemer) heeft een franchiseovereenkomst gesloten met de BV (franchisegever). Op basis van deze overeenkomst wierf belanghebbende zorgopdrachten voor de BV, die door de BV werden uitgevoerd met personeel van de BV (of daaraan gelieerde vennootschappen). Het personeel werd vaktechnisch en planningsmatig aangestuurd door belanghebbende. Belanghebbende ontving van de BV een vergoeding per declarabel uur. Bij de franchiseovereenkomst behoren een viertal financiële bijlagen. In financiële bijlage A staat onder meer:
“2. Betaling van de zorgcoördinatievergoedingen aan de franchisenemer vindt plaats binnen 15 werkdagen nadat de franchisenemer de factuur voor de zorgcoördinatie heeft verstuurd aan de franchisegever, tenzij betalingen door het Zorgkantoor, Gemeente of hoofdaannemer achterblijven. Voor te laat aangeleverde declarabele uren geldt het vorenstaande niet en vindt betaling plaats na aangeven door franchisegever (…), en kan eventueel pas bij de jaarafsluiting worden verrekend.
Facturatie vindt plaats op basis van een terugkoppelrapportage vanuit de franchisegever aan de franchisenemer. Terugkoppeling vindt plaats binnen 5 weken na afloop van een periode. (…)”
2.4.
De BV is op 5 februari 2019 failliet verklaard. In de faillissementsverslagen staat niets concreet vermeld over een vordering van belanghebbende op de BV.
2.5.
In de aangifte Vpb van belanghebbende over 2017 is een bedrag van € 300.000 opgenomen onder de rubriek “bijzondere waardevermindering van vlottende activa”. Bij het opleggen van de aanslag is het aangegeven belastbaar bedrag van negatief € 132.420 met deze waardevermindering gecorrigeerd tot € 167.580.
2.6.
In de beroepsfase heeft belanghebbende een stuk overgelegd waarop staat “Historische mutaties grootboek”. Op dit stuk staan bedragen die bij elkaar opgeteld resulteren in een bedrag van € 360.758. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat dit stuk de rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en de BV weergeeft.

3.Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de aanslag tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is en de aanslag en belastingrentebeschikking dienen te worden gehandhaafd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de aanslag tot het juiste bedrag opgelegd?
3.3.
Belanghebbende stelt dat zij ultimo 2017 een vordering had op de BV van € 360.758 in verband met door belanghebbende bij de BV gedeclareerde zorgcoördinatievergoedingen. In verband met het faillissement van de BV, dat reeds bekend was ten tijde van het indienen van de aangifte Vpb over 2017 door belanghebbende, zou de vordering van belanghebbende op de BV met € 300.000 mogen worden afgewaardeerd.
3.4.
De rechtbank overweegt dat de bewijslast voor deze afwaardering op belanghebbende rust. Zij beroept zich immers op een omstandigheid die kan leiden tot vermindering van de door haar verschuldigde belasting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat en tot welk bedrag zij ultimo 2017 een vordering had op de BV. Daardoor kan ook niet worden geoordeeld dat deze vordering niet voor verwezenlijking vatbaar was en daarmee een afwaardering gerechtvaardigd is. De rechtbank neemt hierbij het volgende in aanmerking:
  • Het in 2.6 bedoelde stuk, waarop staat “Historische mutaties grootboek”, wordt niet met objectief controleerbare (bron)documenten ondersteund.
  • Het ontstaan van een aanzienlijke vordering van belanghebbende op de BV, in verband met niet betaalde zorgcoördinatievergoedingen, is in strijd met het bepaalde in de franchiseovereenkomst. Daarin is immers bepaald dat betaling van de zorgcoördinatievergoedingen plaatsvindt binnen 15 werkdagen nadat de franchisenemer de factuur aan de franchisegever heeft gestuurd (zie 2.3). Het is mogelijk dat betaling op een later moment heeft plaatsgevonden doordat bij de jaarafsluiting verrekend is. Hoe dit ten aanzien van vergoedingen voor het jaar 2017 is gelopen, is niet aan de hand van brondocumenten te herleiden.
  • In de faillissementsverslagen van de BV staat niets vermeldt over een vordering van belanghebbende op de BV (zie 2.4).
3.5.
Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat zij in een moeilijke bewijspositie zit. De administratie werd namelijk gevoerd in een systeem van de BV dat in het kader van de franchiseovereenkomst moest worden gebruikt. Dat systeem is niet meer voor belanghebbende beschikbaar omdat het is uitgeschakeld door de curator bij de afwikkeling van het faillissement. Van de curator wordt verder geen informatie ontvangen. De rechtbank ziet het lastige van deze situatie in. Desalniettemin ontslaat dat belanghebbende niet van haar bewijslast. Dat bepaalde informatie niet (langer) voorhanden is, valt dan ook in haar risicosfeer.
3.6.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte belastingrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

4.Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag gehandhaafd blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

5.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, mr. drs. J.H. Bogert en mr. A. Laghmouchi, leden, in aanwezigheid van mr. I. van Wijk, griffier, op 17 april 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.