In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 14 april 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. Belanghebbende, eigenaar van een onroerende zaak, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden voor de jaren 2020 en 2021, die respectievelijk € 319.000 en € 341.000 bedroegen. De heffingsambtenaar had deze bezwaren ongegrond verklaard, wat leidde tot de huidige procedure.
Tijdens de zitting op 3 maart 2023 bereikten partijen overeenstemming over de WOZ-waarden, die nu zijn vastgesteld op € 310.000 voor 2020 en € 330.000 voor 2021. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond en vernietigde de uitspraken op bezwaar, wat betekent dat de heffingsambtenaar de aanslagen OZB dienovereenkomstig moest verlagen.
Daarnaast werd er een verzoek gedaan om vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn met 13 maanden was overschreden en kende een schadevergoeding toe van in totaal € 150, verdeeld over de bezwaarfase en de beroepsfase. De rechtbank besloot ook dat de heffingsambtenaar de griffierechten en proceskosten aan belanghebbende moest vergoeden, wat resulteerde in een totale proceskostenvergoeding van € 2.858. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.