In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2023 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de erkenning van een minderjarige en de omgangsregeling met de kinderen. De man verzoekt vervangende toestemming voor de erkenning van zijn biologische dochter, [minderjarige 1], en vraagt om een omgangsregeling met zijn andere kinderen, [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De vrouw, de moeder van de kinderen, verzet zich tegen de verzoeken van de man, onder andere vanwege een contactverbod en veiligheidsafspraken die zijn getroffen na eerdere incidenten van huiselijk geweld. De rechtbank heeft de verzoeken van de man beoordeeld in het licht van de belangen van de kinderen en de veiligheid van de vrouw.
De rechtbank oordeelt dat de man, als biologische vader, recht heeft op erkenning van [minderjarige 1], maar dat deze erkenning pas kan plaatsvinden nadat de beschikking definitief is geworden. De rechtbank stelt een termijn van twee maanden in voor de erkenning. Wat betreft de omgangsregeling oordeelt de rechtbank dat de veiligheid van de kinderen en de vrouw voorop staat. Gezien de omstandigheden, waaronder het contactverbod dat aan de man is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat omgang met de man op dit moment niet in het belang van de kinderen is. De rechtbank ontzegt de man dan ook het recht op omgang met de kinderen.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de vrouw de man éénmaal per kwartaal schriftelijk moet informeren over belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen, maar dat deze informatie via een veiligheidsteam moet worden verstrekt. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de kinderen in situaties van huiselijk geweld en de rol van de rechtbank in het waarborgen van hun veiligheid.