ECLI:NL:RBZWB:2023:2482

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
AWB- 23_1674
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit door het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Terneuzen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 april 2023, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Terneuzen. Eiser, vertegenwoordigd door mr. C. Lubben, heeft beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar, zoals eerder opgedragen in een uitspraak van 19 augustus 2022. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet binnen de gestelde termijn van twee weken een besluit heeft genomen, waardoor het beroep gegrond is. De rechtbank bepaalt dat verweerder alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit op bezwaar moet nemen, met een uiterste datum van 15 mei 2023. Tevens wordt verweerder verplicht een dwangsom van € 250,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 37.500,-. Eiser krijgt het betaalde griffierecht van € 184,- vergoed en ook een proceskostenvergoeding van € 418,50. De rechtbank benadrukt het belang van een zorgvuldige heroverweging en de noodzaak om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1674

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 april 2023 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [plaatsnaam] , eiser

(gemachtigde: mr. C. Lubben),
en
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 19 augustus 2022 in het beroep met zaaknummer BRE 22/2328 (ECLI:NL:RBZWB:2022:4846). In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan.

Overwegingen

De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuursrechter een termijn heeft gesteld voor het nemen van een besluit, niet vereist dat nog een ingebrekestelling wordt gestuurd voordat beroep wordt ingesteld [1] .
De rechtbank stelt vast dat de bij uitspraak van 19 augustus 2022 (verzonden op 19 augustus 2022) opgedragen termijn om een beslissing te nemen eindigde op 2 september 2022.
Nu verweerder niet binnen de door de rechter gestelde termijn een besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, is het beroep kennelijk gegrond.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven. In het verweerschrift van 20 maart 2023 heeft verweerder gevraagd om een langere termijn vanwege het voortslepende onderzoek. Verweerder heeft in de zomer van 2022 al voorbereidingen getroffen om een nieuw onderzoek te laten uitvoeren en in september 2022 is daartoe opdracht gegeven. Dat onderzoek kon om diverse redenen niet eerder plaatsvinden. De verwachting is dat voor 14 april 2023 een rapport wordt uitgebracht en dat dit rapport voor 1 mei 2023 beoordeeld zal worden. Voorts heeft verweerder aangegeven voor 15 mei 2023 een beslissing op bezwaar te kunnen nemen indien er zich geen complicaties voordoen.
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige heroverweging. In dit geval acht de rechtbank het redelijk dat verweerder tot 15 mei 2023 de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen.
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 37.500,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl).
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 418,50.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op uiterlijk 15 mei 2023 alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 250,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 37.500,-;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van
C.J.M. Hendrickx, griffier, op 13 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.