ECLI:NL:RBZWB:2022:4846

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
AWB- 22_2328
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan in bestuursrechtelijke procedure

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 augustus 2022, wordt het beroep van eiser behandeld tegen het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Terneuzen. Eiser had eerder bezwaar gemaakt, maar het bestuursorgaan had niet tijdig beslist op dit bezwaar, wat aanleiding gaf tot deze procedure. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet binnen de wettelijk gestelde termijn van zes weken of twaalf weken heeft beslist op het bezwaar van eiser, zoals vereist door de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser had verweerder op 30 maart 2022 in gebreke gesteld, maar er was nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast wordt de dwangsom die verweerder moet betalen vastgesteld op € 1.442,-, omdat er meer dan 42 dagen zijn verstreken sinds de ingebrekestelling. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit en draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden, evenals de proceskosten tot een bedrag van € 379,50. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2328

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam eiser] , uit [woonplaats] , eiser, (gemachtigde: mr. C. Lubben),

en
het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Terneuzen, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 17 december 2021. In die uitspraak staat dat verweerder opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat volgens hem niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.

2. Niet tijdig beslissen

2.1
De rechtbank heeft in de uitspraak van 17 december 2021 geen termijn genoemd, waarbinnen verweerder opnieuw moest beslissen op het bezwaar van eiser. Gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Awb geldt dan een termijn van zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13 is ingesteld – twaalf weken. [1]
2.2
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.3
Verweerder heeft niet binnen zes dan wel twaalf weken na de uitspraak een nieuw besluit genomen op het bezwaar van eiser. In het verweerschrift wordt dit ook erkend door verweerder. Door organisatorische / personele problemen is niet eerder adequate actie ondernomen. Eiser heeft verweerder op 30 maart 2022 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
2.4
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen.
2.5
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Verweerder heeft in het verweerschrift van 4 juli 2022 gevraagd om een langere termijn, omdat zij een maatregelenonderzoek willen laten uitvoeren, waarbij wordt onderzocht welke gedragsmaatregelen en/of technische voorzieningen dienen te worden getroffen om te kunnen voldoen aan de van toepassing zijnde geluidsnormen. Verweerder heeft daarbij echter niet aangegeven binnen welke termijn het wel haalbaar is om alsnog een besluit bekend te maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om verweerder een langere termijn te geven om het besluit te nemen dan de in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb genoemde termijn van twee weken. Daarbij weegt de rechtbank mee dat verweerder tot op heden geen gevolg heeft gegeven aan de uitspraak van de rechtbank van 17 december 2021, het bezwaar van eiser van 14 april 2019 dateert en sinds het indienen van het verweerschrift al weer enige tijd is verstreken.
2.6
De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de in 2.5 genoemde beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
3. Dwangsom
3.1
Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
3.2
Verweerder heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken en dat verweerder nog steeds niet op het bezwaarschrift heeft beslist. De rechtbank oordeelt dan ook dat verweerder inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- aan dwangsommen heeft verbeurd.
4. Conclusie
4.1
Het beroep is kennelijk gegrond.
4.2
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
4.3
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1.0 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor ½). Daarbij merkt de rechtbank het gewicht van de onderhavige zaak aan als licht, gelet op de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is overwogen dat geschillen met betrekking tot het uitblijven van een besluit als licht moeten worden beschouwd. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit
  • draagt verweerder op binnen 2 weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 19 augustus 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.ABRvS 27 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3568, r.o. 10.