ECLI:NL:RBZWB:2023:2432

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3618
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd op 15 juni 2022, na constatering dat er geen parkeerbelasting was voldaan op 13 juni 2022. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was, omdat partijen daarmee instemden.

De rechtbank onderzoekt of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende stelt dat zij de parkeerbelasting wel heeft betaald, maar de heffingsambtenaar betwist dit en stelt dat de transactie is afgebroken. De rechtbank concludeert dat er geen aanwijzingen zijn voor een storing aan de parkeerautomaat en dat belanghebbende redelijkerwijs had moeten begrijpen dat de betaling niet was geslaagd. De rechtbank oordeelt dat het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald voldoende is voor het opleggen van een naheffingsaanslag.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3618

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [woonplaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 13 juli 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 15 juni 2022 en aanslagnummer [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank bij brief van 11 april 2023 het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De auto met kenteken [kentekenplaat] stond op 13 juni 2022 omstreeks 15:47 uur stil aan [straat] te [plaats] . In de Verordening op de heffing en invordering van parkeerbelastingen 2022 van de gemeente [plaats] (de Verordening) en het Aanwijzingsbesluit Betaald parkeren 2022-2 van de gemeente is [straat] in [plaats] aangewezen als een plaats waar van maandag tot en met zondag van 9:00 uur tot 01:00 uur tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.2.
Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 43,60 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,00 en € 42,60 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4.1.
Belanghebbende voert aan dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd, omdat zij de verschuldigde parkeerbelasting wel heeft voldaan. In de bezwaarfase had zij vermeld dat het parkeergeld als reservering in het systeem stond, maar dat zij erop vertrouwde dat haar bank de betaling zou bestendigen. Ter onderbouwing van haar standpunt overlegt zij een afschrift van haar betaalrekening waarop een betaling zichtbaar is.
4.2.
Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Uit zijn onderzoek is gebleken dat de transactie is afgebroken en dat geen parkeerbelasting is betaald. In een dergelijk geval geeft de parkeerautomaat (zichtbaar) aan dat de transactie is afgebroken en bovendien genereert de parkeerautomaat een kaartje waarop duidelijk vermeld staat dat de transactie is afgebroken. Belanghebbende heeft weliswaar een bewijsstuk overgelegd waarop een transactie te zien is, maar zij heeft geen bankafschrift met meerdere regelaanduidingen overgelegd. Bij een volledig overzicht zal vermeld zijn dat de transactie is afgebroken.
Toetsingskader van de rechtbank
4.3.
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Verordening is de parkeerbelasting verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door via het gebruik van een (stads)pas, een telefoon, webapplicatie of vergelijkbare producten, inloggen op de centrale computer.
Beoordeling
4.4.
De rechtbank overweegt als volgt. Er zijn geen aanwijzingen dat er ten tijde van de door belanghebbende verrichte betalingshandeling een (technische) storing was aan de parkeerautomaat waardoor de betaling is mislukt. Belanghebbende stelt, onder verwijzing naar een transactieoverzicht van haar bankrekening, dat zij op 13 juni 2022 om 10:33 uur de verschuldigde parkeerbelasting van € 1 heeft betaald. De heffingsambtenaar heeft daartegenover de transactiedetails van de parkeerautomaat overgelegd, waaruit blijkt dat de transactie op 13 juni 2022 om 10.33 uur is mislukt en dat uiteindelijk niet is betaald. De rechtbank acht het standpunt van de heffingsambtenaar aannemelijk dat de door belanghebbende getoonde betaling na de mislukte betalingshandeling is teruggestort.
De rechtbank acht aannemelijk dat de parkeerautomaat in geval van een mislukte betaaltransactie daarvan een melding weergeeft op het scherm en een print verstrekt waarop staat dat de transactie is afgebroken. Onder deze omstandigheden had het voor belanghebbende daarom redelijkerwijs kenbaar moeten zijn dat zij geen parkeerbelasting had voldaan en mocht zij er niet vanuit gaan dat de betalingshandeling was geslaagd.
4.5.
Hoewel de rechtbank er niet aan twijfelt dat belanghebbende de intentie heeft gehad om de parkeerbelasting te betalen, kan dit niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leiden. Opzet of schuld zijn bij de niet-voldoening van parkeerbelasting geen vereiste voor het opleggen van een naheffingsaanslag. Het enkele feit dat geen of te weinig parkeerbelasting is betaald is voldoende om tot oplegging van een naheffingsaanslag parkeerbelasting over te gaan. De parkeerbelasting moet worden voldaan bij aanvang van het parkeren. Nu dat niet is gebeurd is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat de aanslag parkeerbelasting in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 11 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.