ECLI:NL:RBZWB:2023:2431

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
12 april 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 3751
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de rechtbank

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd op 10 april 2022, omdat er geen parkeerbelasting was voldaan. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was en sloot het onderzoek op 11 april 2023.

De rechtbank onderzocht of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Belanghebbende voerde aan dat er geen borden aanwezig waren die aangaven dat er betaald moest worden voor het parkeren. De heffingsambtenaar stelde echter dat er zoneborden waren geplaatst en dat het aan belanghebbende was om zich op de hoogte te stellen van de geldende parkeerregels. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van zoneborden en parkeerapparatuur voldoende kenbaar maakte dat er betaald moest worden voor het parkeren.

De rechtbank concludeerde dat belanghebbende onvoldoende had gedaan om zich op de hoogte te stellen van de parkeerregelingen ter plaatse. De naheffingsaanslag werd daarom als terecht opgelegd beschouwd. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekende dat de aanslag in stand bleef en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/3751

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 20 juli 2022.
1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met dagtekening 10 april 2022 en aanslagnummer [aanslagnummer] (de naheffingsaanslag).
1.2.
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank bij brief van 11 april 2023 het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
De auto met kenteken [kentekenplaat] stond op 4 april 2022 omstreeks 15:12 uur stil aan [straat] te [plaats] . Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
2.2.
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,40 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1,50 en € 57,90 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
4.1.
Belanghebbende voert aan dat op het plein waar zij geparkeerd stond geen borden aanwezig zijn, die erop wijzen dat ter plaatse moet worden betaald voor het parkeren. Verderop staat aangegeven dat hier in de andere richting wel sprake van is. Ten onrechte wordt haar verweten dat zij zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van de geldende regels. Vanwege de ontbrekende borden en parkeerautomaat dient de naheffingsaanslag parkeerbelasting te worden vernietigd. Ter onderbouwing van haar standpunt overlegt belanghebbende foto’s van de situatie ter plaatse.
4.2.
Volgens de heffingsambtenaar is de naheffingsaanslag terecht opgelegd. Rondom het centrum van de stad is sprake van een parkeerzone, aan de randen van het gebied zijn zoneborden geplaatst en ter hoogte van [adres] staat een parkeerautomaat. Het was aan belanghebbende om zich op de hoogte te stellen van de geldende parkeerregels.
Toetsingskader van de rechtbank
4.3.
Op grond van artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening Parkeerbelastingen Breda 2022 (de Verordening) wordt onder parkeren verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Beoordeling
4.4.
Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende geparkeerd stond aan [straat] te [plaats] en dat belanghebbende geen parkeerbelasting heeft voldaan. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. [1] In geschil is of het voor belanghebbende voldoende duidelijk was dat zij ter plaatse voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd was.
4.5.
Volgens vaste rechtspraak kan het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen blijken uit de aanwezigheid van parkeerapparatuur bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, of uit borden of andere aanwijzingen bij of in de directe omgeving van de parkeerplaats, op een zodanige wijze dat er redelijkerwijs geen misverstand over kan bestaan dat parkeerbelasting verschuldigd is voor de parkeerplaats (de kenbaarheid). Verder blijkt uit de rechtspraak dat van een weggebruiker mag worden verwacht dat hij zich op de hoogte stelt van het al dan niet verschuldigd zijn van parkeerbelasting in het gebied waar hij wenst te parkeren. Op de parkeerder rust dan ook een onderzoeksplicht. [2]
4.6.
Uit de overzichtskaart in de Verordening blijkt dat [straat] in zijn geheel binnen de parkeerzone nabij het centrum gelegen is. De rechtbank volgt de heffingsambtenaar in zijn standpunt dat op alle toegangswegen naar de parkeerzone (het centrum) zoneborden zijn geplaatst met daarop de letter ‘P’ en een hand die een betaalpas vasthoudt. Voorbij deze borden is parkeerbelasting verschuldigd zolang er geen eindbord wordt gepasseerd. Het is dan niet noodzakelijk dat aan het begin van elke straat een herhalingsbord geplaatst wordt. Belanghebbende heeft volgens de heffingsambtenaar tenminste één van de zoneborden gepasseerd en is tevens voorbij parkeerapparatuur gereden.
4.7.
De rechtbank stelt vast dat het bord in [straat] , waar belanghebbende op wijst, niet aangeeft dat slechts in een deel van de straat een regeling voor betaald parkeren geldt, maar dat dit bord wijst op de parkeerautomaat die 300 meter verderop in de straat staat. In tegenstelling tot de zoneborden ontbreekt op dit bord namelijk de letter ‘P’. Met de zoneborden en het verwijzingsbord naar de parkeerautomaat verderop in de straat is naar het oordeel van de rechtbank voldoende kenbaar dat sprake is van betaald parkeren.
4.8.
Daarnaast lag het op de weg van belanghebbende om voorafgaande aan het parkeren te onderzoeken of er een regeling voor betaald parkeren geldt. Van belanghebbende mag worden verwacht dat zij oplet of zij bebording of een parkeerautomaat passeert en dat zij
- nadat zij haar auto heeft geparkeerd - zich enige inspanning getroost, zoals het maken van een korte wandeling rondom haar parkeerplek, om na te gaan of er in de buurt een parkeerautomaat is geplaatst die zich buiten haar directe gezichtsveld bevindt. Dat belanghebbende dit niet of onvoldoende heeft gedaan en het aan het begin van de parkeerzone gepasseerde bord niet heeft gezien, leidt tot de conclusie dat zij onvoldoende heeft gedaan om zich op de hoogte te stellen van het parkeerregime ter plaatse.
4.9.
De verschuldigde parkeerbelasting is niet voldaan. Daaruit volgt dat de naheffingsaanslag parkeerbelasting terecht is opgelegd. Het standpunt van belanghebbende kan niet leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dat betekent dat de aanslag parkeerbelasting in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.A. Boersma, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 11 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 8 van de Verordening en artikel 1 van het Aanwijzingsbesluit parkeerbelastingen 2022 van de gemeente [plaats] .
2.Zie bijvoorbeeld Gerechtshof ’s-Gravenhage, 8 september 2010, ECLI:NL:GHSGR:2010:3962 en Gerechtshof Amsterdam, 28 februari 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:669.