In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 april 2023, wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De heffingsambtenaar van de gemeente Breda had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd op 10 april 2022, omdat er geen parkeerbelasting was voldaan. Het bezwaar van belanghebbende werd door de heffingsambtenaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende in beroep ging. De rechtbank besloot dat een zitting niet nodig was en sloot het onderzoek op 11 april 2023.
De rechtbank onderzocht of de naheffingsaanslag terecht was opgelegd. Belanghebbende voerde aan dat er geen borden aanwezig waren die aangaven dat er betaald moest worden voor het parkeren. De heffingsambtenaar stelde echter dat er zoneborden waren geplaatst en dat het aan belanghebbende was om zich op de hoogte te stellen van de geldende parkeerregels. De rechtbank oordeelde dat de aanwezigheid van zoneborden en parkeerapparatuur voldoende kenbaar maakte dat er betaald moest worden voor het parkeren.
De rechtbank concludeerde dat belanghebbende onvoldoende had gedaan om zich op de hoogte te stellen van de parkeerregelingen ter plaatse. De naheffingsaanslag werd daarom als terecht opgelegd beschouwd. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, wat betekende dat de aanslag in stand bleef en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.