ECLI:NL:RBZWB:2023:2409

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
AWB- 21_1954 en 21_1955
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering en terugvordering voorschot door UWV

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiser tegen de weigering van het UWV om hem een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen, alsook het beroep tegen de terugvordering van een eerder toegekend voorschot. Eiser had op 20 oktober 2020 een ZW-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op basis van de conclusie dat eiser geschikt was om zijn eigen arbeid te verrichten. Eiser had eerder een voorschot ontvangen, dat het UWV terugvorderde omdat hij geen recht had op de uitkering. De rechtbank heeft de beroepen op 13 januari 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van het UWV. De rechtbank concludeert dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering heeft geweigerd, omdat eiser per 20 oktober 2020 geschikt werd geacht voor zijn arbeid. De rechtbank oordeelt dat de medische beoordeling door het UWV zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn die de weigering van de uitkering zouden kunnen onderbouwen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats: Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 21/1954 ZW en BRE 21/1955 ZW

uitspraak van 7 april 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam eiser] , te [plaatsnaam] , eiser,

gemachtigde: mr. E. Akdeniz,
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de
weigering eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toe te kennen en het beroep van eiser tegen de terugvordering van een hem toegekend voorschot in het kader van de ZW.
1.1
Het UWV heeft eiser met het besluit van 27 november 2020 (primair besluit I)
per 20 oktober 2020 een ZW-uitkering geweigerd. In het besluit van 3 december 2020 (primair besluit II) heeft het UWV het voorschot, dat eiser had ontvangen op een eventuele uitkering ingevolge Ziektewet (ZW), teruggevorderd omdat is gebleken dat eiser daarop geen recht heeft.
1.2
Met de bestreden besluiten van 13 en 14 april 2021 heeft het UWV de bezwaren van eiser tegen beide primaire besluiten ongegrond verklaard.
1.3
Eiser heeft tegen beide bestreden besluiten beroep ingesteld. Het UWV heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4
De rechtbank heeft de beroepen op 13 januari 2023 ter zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en, als gemachtigde van het UWV, [naam gemachtigde] . De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak met zes weken verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
Aan het bestreden besluit tot weigering van een ZW-uitkering aan eiser heeft het UWV ten grondslag gelegd dat eiser geschikt is om zijn eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd per 20 oktober 2020. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
3.1
De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
3.2
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
3.3
Een uitzondering doet zich voor wanneer de verzekerde, na het volbrengen van de voor hem toepasselijke wachttijd op grond van de Wet WIA, blijvend ongeschikt is voor zijn oude werk en niet in ander werk is hervat. In dat geval geldt als ‘zijn arbeid’: de aan de verzekerde voorgehouden functies bij de beoordeling van de aanspraak op een uitkering op grond van de Wet WIA. Op grond van een recente uitspraak van de CRvB is van ongeschiktheid in de zin van de ZW geen sprake als de verzekerde geschikt is voor ten minste drie van de voorbeeldfuncties die zijn geselecteerd in het kader van de Wet WIA. [1]
Feiten
4.1
Eiser is werkzaam geweest als [werkzaamheden] . Voor dat werk is hij op 3 augustus 2017 uitgevallen. Er is sprake van zowel psychische als lichamelijke klachten. In december 2017 was eiser betrokken bij een verkeersongeluk.
4.2
De arbeidsovereenkomst is afgelopen op 20 augustus 2017. Eiser ontving een ZW-uitkering van zijn (ex-)werkgever, die eigenrisicodrager is. Aan de (ex-)werkgever werd door het UWV een loonsanctie opgelegd tot 9 juni 2020. Het UWV heeft de door eiser aangevraagde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 9 juni 2020 geweigerd. Het daartegen door eiser ingestelde bezwaar heeft het UWV ongegrond verklaard bij besluit van 1 december 2020. Het daartegen door eiser ingestelde beroep bij deze rechtbank is bij uitspraak van vandaag (onder procedurenummer 21/113 WIA) ongegrond verklaard.
4.3
Van 9 juni 2020 tot 8 oktober 2020 ontving eiser een WW-uitkering. Eiser heeft zich op 20 oktober 2020 ziek gemeld bij het UWV. Bij besluit van 29 oktober 2020 heeft het UWV eiser een voorschot op een ZW-uitkering toegekend. Bij primair besluit I heeft het UWV eiser per 20 oktober 2020 een uitkering ingevolge de ZW geweigerd. Bij primair besluit II heeft het UWV het voorschot, dat eiser had ontvangen op een eventuele uitkering ingevolge Ziektewet (ZW), teruggevorderd.
De medische beoordeling
5. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts en een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
5.1
Verzekeringsarts [naam verzekeringsarts] heeft het dossier bestudeerd en eiser telefonisch gesproken op 27 november 2020. Volgens de verzekeringsarts blijkt bij dit onderzoek dat er met betrekking tot eisers gezondheidsproblemen en zijn mogelijkheden gangbare arbeid te verrichten, vergeleken met de bevindingen van 19 mei 2020 (WIA-beoordeling), geen wezenlijk nieuwe feiten en/of omstandigheden zijn aan te wijzen en dat deze er ook niet zijn geweest. Dit impliceert volgens verzekeringsarts dat de ziekmelding per 20 oktober 2020 kan worden geweigerd.
5.2
De verzekeringsarts b&b heeft de dossiergegevens bestudeerd. Verder heeft zij deelgenomen aan de hoorzitting en eiser onderzocht op 26 maart 2021. De verzekeringsarts b&b stelt allereerst dat bij het onderzoek door de (primaire) verzekeringsarts procedureel en inhoudelijk volgens de regels is gewerkt.
De verzekeringsarts b&b overweegt dat de (primaire) verzekeringsarts terecht is uitgegaan van benutbare mogelijkheden. Eiser is namelijk niet bedlegerig, niet opgenomen in een ziekenhuis of een AWBZ [2] -erkende instelling, niet ADL-afhankelijk [3] , heeft geen onvermogen tot persoonlijk en/of sociaal functioneren op basis van een ernstige psychische stoornis en heeft geen sterk wisselende mogelijkheden.
De claim van toegenomen fysieke beperkingen, acht de verzekeringsarts b&b niet aan de orde, nu geen toename van het medisch beeld blijkt. Anamnestisch zijn er geen plots toegenomen klachten, die zouden kunnen wijzen op een verandering in het medisch beeld. Ook zijn er geen (aanvullende) onderzoeken verricht die een toename of wijziging in het medisch beeld aantonen. De huisarts heeft geen reden gezien deze in te zetten.
Eigen onderzoek van de verzekeringsarts b&b toont slechts minimale afwijkingen in schouderfunctie. Bij de WIA-beoordeling is hiermee al rekening gehouden. De verzekeringsarts b&b ziet daarom geen reden toegenomen beperkingen aan te nemen vanwege de fysieke klachten.
De geclaimde toegenomen psychische beperkingen acht zij ook niet aan de orde. Uit de gegevens wordt duidelijk dat deze klachten een zeer bescheiden rol speelden op datum in geding: eiser benoemde ze niet in de vragenlijst bij ziekmelding en gaf bij de primaire verzekeringsarts aan dat hierin geen wijzing was opgetreden ten opzichte van de WIA-beoordeling. Bovendien heeft eiser geen gerichte hulp gezocht voor eventuele psychische klachten. Ook bij eigen onderzoek van de verzekeringsarts b&b worden geen afwijkingen waargenomen, hoewel eiser aangeeft dat het alleen maar slechter gaat op psychisch gebied. Deze gegevens wijzen niet op een toename van psychische klachten of beperkingen ten opzichte van de WIA-beoordeling.
De verzekeringsarts b&b overweegt verder dat de stelling van eiser, dat postcommotionele klachten ook op dit moment nog tot beperkingen zouden leiden, geen doel treft. De genoemde brief spreekt namelijk over postcommotionele klachten als mogelijke oorzaak voor de hoofdpijnklachten. Op neurologisch gebied zijn er echter nooit afwijkingen gevonden. Na het ongeval is nooit aanleiding gezien hier onderzoek naar te doen. Bovendien zijn noch bij de twee primaire beoordelingen, noch bij eigen onderzoek afwijkingen gevonden die wijzen op cognitieve problemen.
Uit het vorenstaande volgt volgens de verzekeringsarts b&b dat de primaire verzekeringsarts terecht heeft gesteld dat er geen wezenlijk nieuwe feiten en/of omstandigheden waren op de datum in geding.
5.3
Eiser heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat hij ongeschikt is voor het uitoefenen voor alle bij de WIA-beoordeling geduide functies wegens een toename van fysieke en psychische beperkingen. Door de lockdown in maart 2020 heeft eiser enkele maanden geen behandelingen fysiotherapie gehad, waardoor de nek- en rugklachten zijn verergerd. Ook moest hij nog vaker aan het verkeersongeval denken en had hij meer last van herbelevingen en slapeloosheid. De klachten van het forse ongeval zijn hem niet in de koude kleren gaan zitten en hij heeft tijdens de lockdown een terugval ervaren.
Eiser acht het onderzoek zeer onzorgvuldig nu er geen acht is geslagen op de fysieke, cognitieve en psychische klachten. De bevindingen van de verzekeringsarts b&b zijn slechts gebaseerd op aannames en zijn niet gestoeld op een medische onderbouwing. Zij erkent een whiplashtrauma, maar stelt vervolgens dat er geen medische afwijking is. Dat is nu juist de eigenschap van whiplashklachten. Het gaat om niet objectiveerbare klachten, die gedefinieerd zijn in het verzekeringsgeneeskundige protocol Whiplash Associated Dissorder. Dit protocol wordt door de verzekeringsartsen van het UWV niet genoemd en niet nageleefd. Ten onrechte worden de postcommotionele klachten ook gebagatelliseerd door de verzekeringsarts b&b. Eiser verzoekt de rechtbank dan ook om een onafhankelijke deskundige aan te wijzen, zodat zijn dossier op zijn merites kan worden beoordeeld.
5.4
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Uit het rapport van de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte was van de door eiser gestelde klachten, waaronder naast de fysieke klachten van rug, schouders en nek, ook de postcommotionele en psychische klachten. De verzekeringsarts b&b heeft voldoende gemotiveerd waarom zij van mening is dat geen sprake is van toegenomen beperkingen. De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsarts b&b. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser weliswaar aangeeft dat zijn beperkingen zijn verergerd, maar dat hij daar op geen enkele wijze een medische onderbouwing voor aandraagt. Het is niet gebleken dat eiser behandeling heeft gezocht in verband met de gestelde toegenomen klachten. Eiser heeft bij de verzekeringsartsen aangegeven dat hij door de huisarts was doorverwezen naar een revalidatiecentrum, maar hij heeft hierover geen informatie overgelegd en ter zitting heeft eiser verklaard dat hij niet meer is gestart met revalidatie. Wat betreft de stelling van eiser dat het protocol Whiplash Associated Dissorder door de verzekeringsartsen van het UWV niet wordt genoemd, overweegt de rechtbank dat dergelijke protocollen alleen dienen als ondersteuning en hulpmiddel bij verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming. [4] Het protocol is door de verzekeringsartsen niet benoemd, maar uit hun rapportages volgt dat zij gestelde klachten aan het bewegingsapparaat, als ook de postcommotionele klachten, en de informatie van de behandelend sector uit 2017 en 2018 over deze klachten, wel in het onderzoek hebben betrokken.
5.5
Nu de rechtbank geen aanleiding heeft om te twijfelen aan het door de verzekeringsartsen van het UWV verrichtte onderzoek, afwegingen en conclusies, ziet de rechtbank geen reden een onafhankelijk medisch deskundige in te schakelen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat het UWV op goede gronden de ZW-uitkering van eiser heeft geweigerd per 20 oktober 2020, omdat eiser per die datum geschikt wordt geacht voor ‘zijn arbeid’ als bedoeld in artikel 19 van de ZW.
Terugvordering
6. Dit betekent dat het beroep van eiser tegen het besluit over de terugvordering van het toegekende voorschot op de ZW-uitkering ook niet kan slagen. Immers, nu de rechtbank heeft geoordeeld dat eiser geen recht had op ZW-uitkering, is het daarop uitgekeerde voorschot onverschuldigd betaald. Het UWV heeft dit voorschot dan ook terecht van eiser teruggevorderd.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen worden dan ook ongegrond verklaard. Omdat de beroepen ongegrond worden verklaard krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, rechter, in aanwezigheid van R.V. van Vliet, griffier, op 7 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 23 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2672.
2.Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten.
3.Afhankelijk van hulp voor algemene dagelijkse levensverrichtingen.
4.uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 13 juli 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX3403.