ECLI:NL:CRVB:2012:BX3403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-1177 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en het protocol Whiplash Associated Disorder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die in april 1996 wegens whiplashklachten na een auto-ongeval uitviel voor zijn werkzaamheden als zelfstandig aannemer. Appellant ontving een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), die in 2007 werd ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid was afgenomen naar minder dan 25%. Appellant maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank Groningen bevestigde deze beslissing in 2008 en de Raad deed dit opnieuw in 2010.

Appellant verzocht in 2009 om herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid op basis van het protocol Whiplash Associated Disorder. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die een herziening van het eerdere besluit rechtvaardigden. Appellant stelde dat het protocol nieuwe medische inzichten bevatte die relevant waren voor zijn situatie, maar de rechtbank en later de Raad oordeelden dat het protocol niet wezenlijk afweek van eerdere inzichten en dus niet als nieuw feit kon worden aangemerkt.

De Raad concludeerde dat de argumenten van appellant niet konden worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv bevoegd was om het verzoek van appellant om terug te komen op het eerdere besluit af te wijzen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing in het openbaar uitspraken op 13 juli 2012.

Uitspraak

11/1177 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 januari 2011, 10/149 WAZ (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 13 juli 2012
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft K. Abel, adviseur sociale zekerheid van de Juricon Adviesgroep,
hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellant is op het verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de gedingen in de zaak 11/1140 WAZ en de zaak 11/4540 WAO, plaatsgevonden op 1 juni 2012. Voor appellant is verschenen J.R. Beukema, eveneens werkzaam bij de Juricon Adviesgroep. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. F.H.M.A. Swarts en mr. T. van de Weert.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gedingen weer gesplitst. De Raad doet in elk van de drie gedingen afzonderlijk uitspraak.
OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is in april 1996 wegens whiplashklachten na een auto-ongeval uitgevallen voor zijn werkzaamheden als zelfstandig aannemer. De hem in verband daarmee toegekende uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, is bij besluit van 16 oktober 2007 ingetrokken met ingang van 9 december 2007, op de grond dat zijn
arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 25%. Het tegen het besluit van 16 oktober 2007 gemaakte bezwaar is ongegrond verklaard bij besluit van 13 februari 2008.
1.2. De rechtbank Groningen heeft bij uitspraak van 15 oktober 2008 het tegen het besluit van 13 februari 2008 ingestelde beroep ongegrond verklaard. De Raad heeft bij uitspraak van
12 maart 2010 de uitspraak van de rechtbank bevestigd.
2.1. Bij schrijven van 22 september 2009 is namens appellant, onder verwijzing naar het
protocol Whiplash Associated Disorder I/II (protocol whiplash) verzocht om een
herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAZ.
2.2. In reactie op dit verzoek heeft het Uwv bij besluit van 6 oktober 2009 geweigerd terug te komen van het besluit van 16 oktober 2007, onder overweging dat geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden die ertoe leiden dat de genomen beslissing onjuist zou zijn.
2.3. Bij besluit van 9 februari 2010 (bestreden besluit), genomen op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 6 oktober 2009 ongegrond verklaard.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3.2. Daartoe heeft de rechtbank, voor zover van belang, overwogen dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb geen sprake is, nu niet is gebleken dat het protocol whiplash wezenlijk andere inzichten of uitgangspunten bevat ten aanzien van de beoordeling van appellants medische situatie dan reeds bij de
verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts bekend.
3.3. Het protocol is, aldus de rechtbank, een document waarin de huidige inzichten zijn weergegeven en dient als handreiking voor verzekeringsartsen bij de beoordeling van personen met een whiplash. Naar het oordeel van de rechtbank is het protocol ook niet meer dan een handreiking en worden daarin geen nieuwe medische inzichten verwoord.
3.4. Voor zover appellant het standpunt huldigt dat het protocol whiplash een nieuw inzicht bevat omdat volgens het protocol niet langer sprake hoeft te zijn van een medisch objectief vast te stellen gebrek dat de klachten verklaart, dan is dat standpunt volgens de rechtbank niet juist. In de rechtspraak van de Raad is immers, aldus de rechtbank, reeds voor het
inwerking treden van het protocol aangenomen dat er ook sprake kan zijn van arbeidsongeschiktheid indien niet geheel duidelijk is aan welke ziekte of gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven.
3.5. De rechtbank heeft geconcludeerd dat, nu er naar haar oordeel geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, zij niet toekomt aan een inhoudelijke toetsing van het eerdere besluit. Het Uwv was bevoegd om op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het verzoek van appellant om terug te komen op dat eerdere besluit zonder meer af te wijzen.
4.1. Appellant heeft in hoger beroep staande gehouden dat het protocol whiplash wel moet worden aangemerkt als een nieuw feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 van de Awb, dat noopt tot herziening van het besluit van 16 oktober 2007, althans in elk geval mogelijkerwijs daartoe aanleiding geeft. Volgens appellant bevat het protocol namelijk
relevante nieuwe medische inzichten met betrekking tot de aandoening whiplash, welke inzichten geacht moeten worden ook reeds gelding te hebben gehad ten tijde in dit geding van belang. Met betrekking tot dit laatste stelt appellant zich op het standpunt dat de datum inwerkingtreding van het protocol whiplash, 1 april 2009, willekeurig is gekozen, althans in die zin dat die datum geen relatie heeft met de geldigheid van de daarin vervatte medische inzichten.
4.2. Die nieuwe inzichten komen, samengevat, erop neer dat whiplash een thans door de Gezondheidsraad erkend ziektebeeld is, dat gekenmerkt wordt door het ontbreken van medisch objectiveerbare afwijkingen. Gegeven de in het protocol neergelegde wetenschappelijke inzichten, dient bij beoordelingen in het kader van toepassing van de
arbeidsongeschiktheidswetten ervan te worden uitgegaan dat whiplash relevante beperkingen met zich brengt, dan wel kan brengen. Niet langer bestaat ruimte om beperkingen als gevolg van whiplash buiten aanmerking te laten om reden dat ze, bij ontbreken van een aantoonbaar somatisch of psychisch substraat, niet objectiveerbaar zijn.
4.3. Gegeven het uitgangspunt van appellant dat het protocol whiplash nieuwe medische inzichten bevat in de onder 4.2 in samenvatting uiteengezette zin, zou volgens appellant het niet inwilligen van het verzoek om terug te komen van het besluit van 16 oktober 2007 om meerdere redenen ook strijd opleveren met artikel 14 van het Europees Verdrag tot
bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en politieke rechten (IVBPR).
5.1. Op grond van het volgende is de Raad van oordeel dat het hoger beroep niet slaagt.
5.2. Hetgeen appellant onder verwijzing naar het protocol whiplash heeft aangevoerd, kan niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb.
5.3. Daartoe overweegt de Raad in de eerste plaats dat in de procedure over het besluit van 13 februari 2008, het protocol whiplash reeds expliciet aan de orde is geweest. In haar rapport van 12 november 2009, uitgebracht tijdens de procedure in hoger beroep, is bezwaarverzekeringsarts N. Visser, in reactie op hetgeen daarover van de zijde van appellant was aangevoerd, ingegaan op de betekenis van het protocol whiplash voor de houdbaarheid van genoemd besluit. Ook de Raad heeft in zijn uitspraak van 12 maart 2010 een oordeel gegeven over het gedane beroep op het protocol. Reeds om deze reden kan het protocol whiplash met betrekking tot het besluit van 13 februari 2008 en het daarbij gehandhaafde
besluit van 16 oktober 2007, niet gelden als een novum als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb.
5.4. Afgezien van het overwogene onder 5.3, overweegt de Raad dat appellant, gegeven zijn opvatting over de rol die het protocol whiplash toekomt bij arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen van personen met whiplashklachten, als hiervoor onder 4.1 en 4.2. uiteengezet, kennelijk de zienswijze huldigt dat dit protocol ten aanzien van de aandoening whiplash het wettelijk arbeidsongeschiktheidsbegrip nader inhoudelijk normeert. Deze zienswijze berust evenwel, naar ook door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is overwogen, op een onjuiste interpretatie van aard en functie van de
verzekeringsgeneeskundige protocollen, waartoe ook het protocol whiplash behoort. In zijn rechtspraak heeft de Raad blijk gegeven van het oordeel dat de in de Regeling verzekeringsgeneeskundige protocollen arbeidsongeschiktheidswetten (Stcrt. 2006, 33, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 november 2008, Stcrt. 2008, 322) opgenomen
verzekeringsgeneeskundige protocollen dienen ter ondersteuning voor en als hulpmiddel bij de verzekeringsgeneeskundige oordeelsvorming, en niet meer dan dat. De Raad wijst in dat verband op zijn uitspraak van 16 september 2009, LJN BJ7873.
5.5. Met de vaststelling dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn interpretatie van aard en strekking van het protocol whiplash, is de basis komen te ontvallen aan zijn opvatting dat meergenoemd protocol heeft te gelden als een relevant novum in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Eveneens ontvalt daarmee de grondslag aan zijn stelling, wat daar overigens verder van zij, dat het niet inwilligen van het onderhavige herzieningsverzoek leidt tot strijd met artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR.
5.6. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en A.I. van der Kris en D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2012.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) K.E. Haan
RK