ECLI:NL:RBZWB:2023:2407

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 april 2023
Publicatiedatum
11 april 2023
Zaaknummer
BRE-22_5016_tm_5023
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitspraak inzake niet tijdig beslissen op bezwaren en verzoeken om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen

Op 11 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van 22 december 2022. De belanghebbenden, die bezwaar hadden gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020, stelden dat de inspecteur niet tijdig had beslist op hun ingediende bezwaren en verzoeken om ambtshalve vermindering. De rechtbank had in de eerdere uitspraak de beroepen gegrond verklaard, maar in het verzet werd aangevoerd dat er ten onrechte geen dwangsommen waren vastgesteld voor het niet tijdig beslissen.

De rechtbank overwoog dat artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren tegen de aanslagen niet-ontvankelijk waren verklaard, maar dat de inspecteur alsnog op de verzoeken om ambtshalve vermindering moest beslissen. De rechtbank besloot dat de inspecteur per belanghebbende een dwangsom verschuldigd was als niet binnen de gestelde termijn werd beslist.

In het verzet werd het verzoek om vaststelling van de dwangsom opnieuw ingediend. De rechtbank oordeelde dat het verzet gegrond was, maar dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De rechtbank stelde de dwangsom voor de belanghebbenden vast op € 1.442 per persoon voor het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummers: BRE 22/5016 tot en met 22/5023

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2023 op het verzet van

[belanghebbende 1] en [belanghebbende 2], uit [plaats], belanghebbenden.

Procesverloop

Belanghebbenden hebben beroepen ingesteld omdat de inspecteur volgens hen niet op tijd heeft beslist op de in een geschrift van 20 januari 2022 ingediende bezwaren en verzoeken om ambtshalve vermindering.
Bij uitspraak van 22 december 2022 heeft de rechtbank die beroepen gegrond verklaard.
Belanghebbenden hebben tegen deze uitspraak verzet ingesteld.
Belanghebbenden hebben niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Overwegingen

De rechtbank heeft in de beroepszaken uitspraak gedaan zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) biedt die mogelijkheid als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank heeft de beroepen kennelijk gegrond geacht, omdat niet tijdig is beslist op de bezwaren en de verzoeken. De bezwaren tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) 2017 tot en met 2020 zijn door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. Ter zake van de verzoeken om ambtshalve vermindering van die aanslagen heeft de rechtbank beslist dat de inspecteur alsnog op die verzoeken moet beslissen. De termijn waarbinnen de inspecteur alsnog moet beslissen is mede afhankelijk gesteld van het al dan niet aanwijzen van verzoeken als die van belanghebbende als ‘massaal bezwaar plus’. Verder is bepaald dat de inspecteur per belanghebbende een dwangsom verschuldigd wordt als niet binnen de door de rechtbank bepaalde termijn wordt beslist op de verzoeken. Tot slot is beslist dat het griffierecht door de inspecteur aan belanghebbenden moet worden vergoed. Er zijn geen dwangsommen toegekend.

Beoordeling van het verzet

Belanghebbenden voeren tegen de uitspraak van de rechtbank aan dat de rechtbank in de buiten-zittinguitspraak ten onrechte geen dwangsommen heeft vastgesteld voor het niet tijdig beslissen. Zij wijzen daarbij op de verweerschriften van de inspecteur en het daarin ter zake van de toekenning van een dwangsom ingenomen standpunt.
De rechtbank overweegt als volgt. In de wet [1] is bepaald dat de rechter, indien het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond is, desgevraagd tevens de hoogte van de verbeurde dwangsom vaststelt. De rechtbank acht begrijpelijk dat in de buiten-zittingsuitspraak geen dwangsom is vastgesteld, nu uit de gedingstukken niet valt op te maken dat belanghebbenden daarom hebben gevraagd.
In verzet klagen belanghebbenden erover dat in de buiten-zittingsuitspraak geen dwangsom is vastgesteld. De rechtbank zal dit opvatten als een verzoek om alsnog een dwangsom vast te stellen. De rechtbank acht het mogelijk om voor het eerst in verzet een dergelijk verzoek te doen. De rechtbank zal dan ook op dat verzoek beslissen. In zoverre is het verzet gegrond. Nu het verzet zich enkel richt tegen het niet vaststellen van de dwangsom, bestaat geen aanleiding voor het vervallen verklaren van (delen van) de uitspraak van de buiten-zittinguitspraak. Die uitspraak blijft derhalve in stand.
De rechtbank zal op grond van artikel 8:55, tiende lid, van de Awb beslissen op de verzoeken van belanghebbenden om de hoogte van de dwangsom(men) vast te stellen. Gelet op de door partijen ingenomen standpunten kan een nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de verzoeken. Verder is gelegenheid geboden om op een zitting te worden gehoord.
Dwangsom
Met betrekking tot het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2020 zijn geen dwangsommen verschuldigd, nu die bezwaren kennelijk niet-ontvankelijk zijn. De wet bepaalt dat in dat geval geen dwangsom verschuldigd is [2] .
Ter zake van het niet tijdig beslissen op de op 20 januari 2022 ingediende verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV 2017 tot en met 2020 volgt de rechtbank het standpunt van de inspecteur, dat per belanghebbende een dwangsom verschuldigd is tot het maximale bedrag van € 1.442. De aanvragen voor de verschillende jaren zijn gelijktijdig gedaan en vertonen een zodanige samenhang dat per belanghebbende één maal de maximale dwangsom zal worden toegekend.
Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbenden voor vergoeding in aanmerking komende kosten hebben gemaakt voor de behandeling van het verzet.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- handhaaft de uitspraak van de rechtbank van 22 december 2022;
- wijst de verzoeken om vaststelling van een verbeurde dwangsom wegens het niet tijdig beslissen op de bezwaren af;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom aan [belanghebbende 1] wegens het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering vast op € 1.442;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom aan [belanghebbende 2] wegens het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering vast op € 1.442.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 11 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Verzet
Tegen de uitspraak op verzet staat geen rechtsmiddel open (artikel 28, tweede lid van de Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Beroep
Tegen de uitspraak op beroep kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Artikel 8:55c van de Awb.
2.Artikel 4:17, zesde lid, onder c van de Awb.