ECLI:NL:RBZWB:2023:2407
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak inzake niet tijdig beslissen op bezwaren en verzoeken om ambtshalve vermindering van belastingaanslagen
Op 11 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een verzetzaak van belanghebbenden tegen een eerdere uitspraak van 22 december 2022. De belanghebbenden, die bezwaar hadden gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2017 tot en met 2020, stelden dat de inspecteur niet tijdig had beslist op hun ingediende bezwaren en verzoeken om ambtshalve vermindering. De rechtbank had in de eerdere uitspraak de beroepen gegrond verklaard, maar in het verzet werd aangevoerd dat er ten onrechte geen dwangsommen waren vastgesteld voor het niet tijdig beslissen.
De rechtbank overwoog dat artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt om zonder zitting uitspraak te doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. De rechtbank oordeelde dat de bezwaren tegen de aanslagen niet-ontvankelijk waren verklaard, maar dat de inspecteur alsnog op de verzoeken om ambtshalve vermindering moest beslissen. De rechtbank besloot dat de inspecteur per belanghebbende een dwangsom verschuldigd was als niet binnen de gestelde termijn werd beslist.
In het verzet werd het verzoek om vaststelling van de dwangsom opnieuw ingediend. De rechtbank oordeelde dat het verzet gegrond was, maar dat de eerdere uitspraak in stand bleef. De rechtbank stelde de dwangsom voor de belanghebbenden vast op € 1.442 per persoon voor het niet tijdig beslissen op de verzoeken om ambtshalve vermindering. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.