ECLI:NL:RBZWB:2023:2382

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
BRE-22_4453
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake loonheffingen

Op 7 april 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE-22_4453, waarin belanghebbende in beroep ging tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had de bezwaren van belanghebbende tegen de inhouding van loonheffingen over de tijdvakken van 9 november 2020 tot en met 31 december 2020 en van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022 niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet tijdig waren ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift, gedateerd op 22 februari 2022, pas op 8 maart 2022 door de inspecteur was ontvangen, en dat dit dus niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. Belanghebbende heeft in het beroep geen redenen aangevoerd voor deze termijnoverschrijding, waardoor de rechtbank oordeelt dat de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard voor zover het beroep betrekking heeft op de ambtshalve beslissing van de inspecteur om niet tegemoet te komen aan de bezwaren. Deze beslissingen zijn niet vatbaar voor bezwaar en beroep, en rechtsmiddelen kunnen enkel worden aangewend bij de civiele rechter. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat er mogelijkheden zijn om het inhoudelijke geschil over de pensioenuitkering aan de belastingrechter voor te leggen, maar dat dit niet in deze procedure kan worden behandeld. De rechtbank heeft de beslissing genomen zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het beroep kennelijk ongegrond was. De uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/4453

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], [land], belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Procesverloop

Belanghebbende heeft een beroepschrift ingediend naar aanleiding van de uitspraken op bezwaar tegen de inhouding van loonheffingen over de tijdvakken 9 november 2020 tot en met 31 december 2020 en 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022

Overwegingen

Omdat het beroep kennelijk ongegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk ongegrond is.
Uitspraak op bezwaar
De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaar niet tijdig was ingediend. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de bezwaren terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een termijn van zes weken. Deze termijn begint op grond van artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen op de dag na de dag van voldoening, de inhouding of de afdracht. Een bezwaarschrift is op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. Wanneer het bezwaarschrift met de post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij de inspecteur is ontvangen. De rechtbank wijkt alleen van dit laatste uitgangspunt af als op grond van vaststaande feiten aannemelijk is dat het bezwaarschrift later dan de laatste dag van de termijn op de post is gedaan. Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet of niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
Het bezwaarschrift, met dagtekening 22 februari 2022, is bij de inspecteur ontvangen op 8 maart 2022. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Belanghebbende heeft in beroep geen redenen aangevoerd voor de termijnoverschrijding. De bezwaren zijn dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is in zoverre kennelijk ongegrond.
Ambtshalve beslissing
In dezelfde brieven waarbij uitspraak op bezwaar is gedaan, heeft de inspecteur ook beslist om ambtshalve niet aan de bezwaren tegemoet te komen.
Voor zover het beroep is gericht tegen deze beslissingen, verklaart de rechtbank zich kennelijk onbevoegd. Het gaat namelijk om beslissingen op grond van artikel 65 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dergelijke beslissingen zijn niet voor (bezwaar en) beroep vatbaar. Rechtsmiddelen tegen dergelijke beslissingen kunnen worden aangewend bij de civiele rechter. In dit geval is er overigens nog een mogelijkheid om het inhoudelijke geschil via een fiscale procedure aan de belastingrechter voor te leggen, zij het niet via een procedure betreffende inhouding maar via een procedure tegen de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2020 en 2021 (zie hierna).
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ter informatie
Uit het beroepschrift maakt de rechtbank op dat belanghebbende het er niet mee eens is dat Nederland heft over de pensioenuitkering. Uit het voorgaande volgt dat aan een behandeling van dat inhoudelijke geschil niet wordt toegekomen. Het geschilpunt kan wel aan de orde worden gesteld in een procedure tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2020 en 2021, namelijk via een bezwaarschrift (bezwaartermijn zes weken) of een verzoek om ambtshalve vermindering (binnen vijf jaar na het einde van het belastingjaar).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond voor zover het ziet op de uitspraken op bezwaar;
- verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep ziet op de afwijzing om ambtshalve vermindering.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van P. van der Hoeven, griffier, op 7 april 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.