ECLI:NL:RBZWB:2023:2311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 april 2023
Publicatiedatum
6 april 2023
Zaaknummer
22-027038
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing op klaagschrift ex artikel 552a Sv inzake conservatoir beslag op geldbedrag

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 april 2023 uitspraak gedaan op een klaagschrift van klager, die verzocht om opheffing van het conservatoir beslag op een geldbedrag van € 4.296,10. Klager, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. P.A. van der Schee, stelde dat het geldbedrag afkomstig was van zijn spaargeld en niet van enig misdrijf. De officier van justitie, mr. T.C.M. Hendriks, heeft echter aangegeven dat het beslag moet blijven bestaan in verband met een mogelijke schadevergoedingsmaatregel, aangezien klager verdacht wordt van diefstal en inbraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende verdenking is van misdrijven waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd en dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat er een schadevergoedingsmaatregel zal worden opgelegd. De rechtbank heeft de proportionaliteit van het beslag beoordeeld en geconcludeerd dat het belang van de benadeelde partijen zwaarder weegt dan de persoonlijke belangen van klager. Daarom is het klaagschrift ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-229035-22
rk.nummer: 22-027038
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klager] ,geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1976,
wonende te [woonadres] ,
hierna te noemen: klager.
Klager heeft in deze zaak woonplaats gekozen ten kantore van mr. P.A. van der Schee, advocaat te Breda, op het adres Ceresstraat 35-2, 4811 CB Breda.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
  • de kennisgeving van inbeslagname op grond van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna te noemen: Sv), waaruit blijkt dat op 9 november 2022 onder klager in het strafvorderlijk onderzoek tegen hem in beslag is genomen: een geldbedrag van € 4.296,10 (hierna: het geldbedrag);
  • het klaagschrift ingevolge artikel 552a Sv, ingediend op 23 november 2022 ter griffie van deze rechtbank;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en
  • de overige stukken uit het bijbehorende raadkamerdossier met voornoemd raadkamernummer.
Het klaagschrift is behandeld in raadkamer op 21 maart 2023. Gehoord zijn de officier van justitie mr. T.C.M. Hendriks, klager en mr. P.A. van der Schee als raadsman van klager.
Het klaagschrift strekt tot opheffing van het beslag met last tot teruggave aan de klager. Daartoe is aangevoerd dat het inbeslaggenomen geldbedrag aan klager toebehoort en niet van enig misdrijf afkomstig is dan wel onttrokken is aan enig rechthebbende. Het geldbedrag was afkomstig van spaargeld en klager wilde het storten op zijn bankrekening om lopende rekeningen te kunnen betalen. De latere verdenking van witwassen werd na overlegging van stukken door klager om de legale herkomst van het geld aan te tonen op 19 oktober 2022 door het Openbaar Ministerie ook weer ingetrokken. Zij gaf daarbij aan het beslag op het geldbedrag wel te zullen handhaven ten behoeve van het slachtoffer. Klager acht het echter hoogst onwaarschijnlijk dat later aan hem een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden opgelegd ter hoogte van voornoemd geldbedrag, nu hij, gelet op zijn fysiek, zich niet schuldig kan hebben gemaakt aan inklimming en aangevers hebben verklaard dat er met hun weggenomen pasjes in totaal voor € 80,00 is gepind. Dit past ook bij de verklaring van klager dat hij de pasjes heeft gevonden en daarmee in het casino in [plaats] heeft gepind. Klager wordt bezwaard bij voortduring van het beslag nu hij de lopende rekeningen niet kan betalen en hij en zijn gezin daardoor ernstig in de problemen komen.
De raadsman heeft in aanvulling op het klaagschrift met een schriftelijke pleitnotitie in raadkamer aangevoerd dat het hoogst onwaarschijnlijk is dat er een schadevergoedings-maatregel wordt opgelegd ter hoogte van het gehele bedrag van € 4.296,10 waar nu conservatoir beslag op ligt. Dit gezien de door hem geraamde schade in verband met de strafzaak met parketnummer 02-229035-22 (diefstal door inklimming op 4 september 2022) en nog een andere strafzaak (verdenking van diefstal uit een auto op 1 augustus 2022). Gelet hierop en omdat klager het geldbedrag nodig heeft om de rekeningen mee te kunnen betalen heeft de raadsman namens klager verzocht om het klaagschrift gegrond te verklaren en het Openbaar Ministerie primair de opdracht te geven om het gehele geldbedrag aan klager terug te geven. Dan wel om aan hem een geldbedrag van € 2.354,50 te retourneren, zijnde het inbeslaggenomen geldbedrag van € 4.296,10 minus het in beide zaken geraamde schade bedrag van € 1.513,05.
De officier van justitie heeft in raadkamer gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie. Het beslag op het geldbedrag dient gehandhaafd te blijven voor een mogelijk op te leggen schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Sr. Er bestaat voldoende verdenking dat klager betrokken is geweest bij het plegen van strafbare feiten waarbij door de slachtoffers schade is geleden. De rechter-commissaris heeft in het proces-verbaal aanvraag conservatoir beslag voldoende aanleiding gezien om een machtiging conservatoir beslag te verlenen tot verhaal van een op te leggen schadevergoedingsmaatregel geschat op
€ 4.296,00. Het onderzoek is inmiddels afgerond en het eindproces-verbaal is ingediend. Klager zal worden gedagvaard voor twee strafbare feiten. Bij deze stand van zaken ziet de officier van justitie geen ruimte om nu een beslissing te nemen op het conservatoir gelegde beslag.

2.De beoordeling

De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het conservatoir beslag dat is gelegd op grond van artikel 94a Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad [1] moet de rechter, bij een artikel 94a, derde lid, Sv beslag onderzoeken:
(i) of ten tijde van de beslissing op het klaagschrift sprake van een redelijk vermoeden van schuld van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd en
(ii) of zich het geval voordoet dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen.
Klager wordt verdacht van diefstallen uit kamers in een noodlokaal en een auto-inbraak. De rechtbank stelt vast dat sprake is van verdenking van misdrijven waarvoor in ieder geval een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd. Uit het proces-verbaal aanvraag conservatoir beslag volgt dat de benadeelde partijen schade hebben geleden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het in het onderhavige geval niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. De raadsman heeft echter aangevoerd dat voortduren van het beslag disproportioneel zou zijn.
Bij toetsing van de proportionaliteit van beslag dient de rechtbank blijk te geven van een zorgvuldige belangenafweging door aandacht te besteden aan bijzonderheden van het geval. Dat betekent dat de rechtbank niet alleen dient te motiveren dat en waarom handhaving van beslag zou leiden tot negatieve gevolgen voor klager, maar ook waarom door die negatieve gevolgen de persoonlijke belangen van klager zwaarder dienen te wegen dan strafvorderlijk belang bij handhaving van beslag.
Zeker bij de auto-inbraak is er naar het oordeel van de rechtbank een reële mogelijkheid dat de benadeelde partij meer schade heeft geleden dan de schade die volgt uit de bijlagen bij de aangifte, bijvoorbeeld ook verletkosten. Maar ook bij de diefstallen uit de kamers in het noodlokaal is het voorbarig om enkel op basis van de inhoud van het eindproces-verbaal een schatting van de schade van de benadeelde partijen te maken. Het belang van een volledige vergoeding van de op de inhoudelijke strafzitting nog definitief vast te stellen schade weegt zwaarder dan het belang dat klager een deel van zijn schulden kan aflossen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het klaagschrift ongegrond verklaren

3.De beslissing

De rechtbank:
- verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 4 april 2023 gegeven door mr. R.J.H. de Brouwer, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2023.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing
beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).