ECLI:NL:RBZWB:2023:2228

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
21/649 en 21/650
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van beroepen tegen naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 april 2023, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 januari 2021 beoordeeld. De inspecteur had twee naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd, welke door belanghebbende werden betwist. Tijdens de zitting op 23 maart 2023 heeft belanghebbende zijn beroepsgronden ingetrokken, verwijzend naar een arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2022. Hierdoor verklaarde de rechtbank de beroepen ongegrond.

Belanghebbende heeft echter ook aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn van twee jaar met zes maanden is overschreden, wat resulteert in een schadevergoeding van € 500. De rechtbank wijst erop dat de termijnoverschrijding volledig aan de beroepsfase kan worden toegerekend, en de Minister voor Rechtsbescherming is veroordeeld tot betaling van dit bedrag. Daarnaast heeft belanghebbende recht op vergoeding van het betaalde griffierecht en de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 837.

De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn, de naheffingsaanslagen blijven in stand, en de Minister wordt veroordeeld tot betaling van de immateriële schadevergoeding, proceskosten en griffierecht aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 21/649 en 21/650

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 april 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur

en

de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 januari 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende twee naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslagen gehandhaafd.
1.3.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 23 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] namens de inspecteur.

Beoordeling door de rechtbank

Naheffingsaanslagen
2. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard zijn beroepsgronden in te trekken gelet op het arrest van de Hoge Raad van 3 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:826.
2.1.
Gelet daarop moeten de beroepen ongegrond worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3. Belanghebbende heeft terecht aanspraak gemaakt op vergoeding van immateriële schade in verband met de duur van de bezwaar- en beroepsprocedure. De rechtbank berekent deze als volgt.
3.1.
De in aanmerking te nemen termijn is aangevangen op 13 oktober 2020, zijnde de datum dat de bezwaarschriften zijn ontvangen. Nu de rechtbank uitspraak doet op 3 april 2023, zijn sindsdien 30 maanden verstreken. Aangezien de redelijke termijn als uitgangspunt twee jaar bedraagt, is de redelijke termijn met zes maanden overschreden. Er bestaat recht op een vergoeding van eenmaal € 500 per half jaar dat de redelijke termijn is overschreden. Dat betekent dat de vergoeding € 500 bedraagt. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van samenhangende zaken.
3.2.
Voor de verdeling van de schadevergoeding tussen de inspecteur (bezwaarfase) en de Minister voor Rechtsbescherming (beroepsfase) geldt het volgende. De bezwaarfase is geëindigd met het op de voorgeschreven wijze bekendmaken van de uitspraken op bezwaar op 19 januari 2021. De bezwaarfase heeft daarmee afgerond vier maanden geduurd, waarmee de redelijke termijn voor de bezwaarfase niet is overschreden. Dit betekent dat de termijnoverschrijding voor het geheel wordt toegerekend aan de beroepsfase. De Minister dient daarom het volledige bedrag van € 500 te betalen. De rechtbank merkt de Minister in zoverre mede aan als partij in dit geding.
Vergoeding griffierecht
4. Belanghebbende heeft recht op vergoeding van het door haar betaalde griffierecht.
Proceskosten
5. De rechtbank vindt in de omstandigheid dat het verzoek om immateriële schadevergoeding wordt gehonoreerd, aanleiding de Minister te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 837 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting bij deze rechtbank met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). Een wegingsfactor 0,5 acht de rechtbank hier aangewezen, nu uitsluitend recht op proceskostenvergoeding bestaat in verband met het toekennen van een immateriëleschadevergoeding.

Conclusie en gevolgen

De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen in stand blijven.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- veroordeelt de Minister tot betaling van € 837 aan proceskosten aan belanghebbende;
- gelast dat de Minister het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt van € 360.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. van Schaik, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.J.M. de Fouw, griffier op 3 april 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.