3.1De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Eiser 1 is woonachtig op het adres [adres 1] 74a. Eiseres 2 is woonachtig op het adres [adres 1] 67. Beide woningen zijn gelegen tegenover het voormalige [naam terrein] .
Op 15 december 2020 heeft [naam derde-partij] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van 32 appartementen en 16 woningen. De woningen maken onderdeel uit van fase 1c van het project [naam project] .
Met het besluit van 15 december 2020 heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt op 18 juli 2021.
De commissie voor bezwaarschriften heeft op 22 november 2021 het college geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 3 maart 2022 uitspraak gedaan op het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor fase 1a en 1b van het project [naam project] .
4 Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
Op het project is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ van toepassing en rust de bestemming ‘Woongebied’.
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. tuinen;
c. een parkeerkelder ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gestapeld – 1’;
d. speel-, groen- en nutsvoorzieningen;
e. behoud en herstel van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – cultuurhistorie – 2’;
f. verkeersvoorzieningen, zoals:
voet- en fietspaden;
wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie en ontsluitingswegen;
parkeervoorzieningen;
g. water en huishoudkundige voorzieningen, waaronder in ieder geval wordt verstaan watergangen en andere waterpartijen, reserveringen voor infiltratievoorzieningen (zoals wadi’s), (compenserende) waterberging, retentievoorzieningen, waterbuffers en bergbezinkbassins, alsmede kunstwerken ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen;
met dien verstande dat:
h. de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen tevens mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen tot een oppervlakte van maximaal 60 m2, mag worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
i. de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen tevens mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande, dat maximaal 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en/of de bijgebouwen, tot een oppervlakte van maximaal 60 m2, mag worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
j. aangebouwde bijgebouwen mogen worden gebruikt voor wonen.
Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw geldt dat ten behoeve van parkeren en/of stallen van auto’s in de juiste mate ruimte wordt aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort met dien verstande dat:
de juiste mate van ruimte wordt bepaald op basis van de parkeernormen en berekeningsmethoden zoals opgenomen in publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ van het CROW van oktober 2012;
de in lid 9.4.1, onder a, bedoelde ruimten voor het parkeren en/of stallen van auto’s moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeervoorzieningen ten minste de afmetingen hebben zoal bepaald in de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2012 (ASVV 2012) van het CROW van december 2012;
de in de aanhef bedoelde parkeerruimte duurzaam in stand gehouden wordt.
In aanvulling op bovenstaande moeten in het openbaar gebied minimaal 207 (bezoekers)parkeerplaatsen voor algemeen gebruik gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden worden.