ECLI:NL:RBZWB:2023:2222

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
AWB- 22_9 en 22_10
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen en woningen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 maart 2023, wordt het beroep van eisers tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle inzake de verleende omgevingsvergunning voor de bouw van 32 appartementen en 16 grondgebonden woningen beoordeeld. De rechtbank behandelt het beroep dat is ingediend tegen het bestreden besluit van 1 december 2021, waarbij de omgevingsvergunning werd verleend voor het bouwen van woningen aan de [adres 1] in [plaatsnaam]. De eisers, woonachtig tegenover het bouwproject, hebben bezwaar gemaakt tegen de vergunning, met argumenten over privacyverlies, geluidshinder en onvoldoende parkeergelegenheid.

De rechtbank heeft de zaak op 17 februari 2023 behandeld, waarbij eisers en vertegenwoordigers van het college en de derde-partij aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat de verleende omgevingsvergunning in overeenstemming is met het bestemmingsplan en dat de bezwaren van eisers niet opwegen tegen de belangen van de derde-partij en het college. De rechtbank oordeelt dat de aanleg van de ontsluitingsweg en de realisatie van de benodigde parkeerplaatsen binnen de kaders van het bestemmingsplan vallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning op goede gronden is verleend. Eisers krijgen geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/9 WABOA en BRE 22/10 WABOA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

1. [naam eiser 1]uit [plaatsnaam] ,
2. [naam eiser 2]uit [plaatsnaam] ,
tezamen: eisers
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle, het college.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam derde-partij] uit [plaatsnaam] ( [naam derde-partij] )
(gemachtigde: mr. dr. ing. P. de Haan).

Inleiding

1 In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het besluit van 1 december 2021 (bestreden besluit) inzake de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van 32 appartementen en 16 grondgebonden woningen met uitweg aan de [adres 1] in [plaatsnaam] .
1.1
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. [naam derde-partij] heeft ook schriftelijk gereageerd.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 17 februari 2023 op zitting behandeld. Eiser 1 is verschenen. Eiseres 2 heeft zich afgemeld voor de zitting. Namens het college zijn [naam vertegenwoordiger] en drs. M. van der Meer verschenen. Namens [naam derde-partij] zijn directeur-eigenaar [naam directeur] , financieel directeur [naam financieel directeur] , bedrijfsjurist [naam bedrijfsjurist] en projectontwikkelaar [naam projectontwikkelaar] verschenen met haar gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2 De rechtbank beoordeelt de verleende omgevingsvergunning. Zij doet dat mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3 De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden:
Eiser 1 is woonachtig op het adres [adres 1] 74a. Eiseres 2 is woonachtig op het adres [adres 1] 67. Beide woningen zijn gelegen tegenover het voormalige [naam terrein] .
Op 15 december 2020 heeft [naam derde-partij] een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het realiseren van 32 appartementen en 16 woningen. De woningen maken onderdeel uit van fase 1c van het project [naam project] .
Met het besluit van 15 december 2020 heeft het college de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit bouwen en voor het maken, hebben of veranderen van een uitweg.
Eisers hebben hiertegen bezwaar gemaakt op 18 juli 2021.
De commissie voor bezwaarschriften heeft op 22 november 2021 het college geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Het college heeft met het bestreden besluit het bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft op 3 maart 2022 uitspraak gedaan op het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor fase 1a en 1b van het project [naam project] .
4 Wettelijk kader
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm. [1]
Op het project is het bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ van toepassing en rust de bestemming ‘Woongebied’.
De voor ‘Woongebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. woningen;
b. tuinen;
c. een parkeerkelder ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gestapeld – 1’;
d. speel-, groen- en nutsvoorzieningen;
e. behoud en herstel van cultuurhistorische waardevolle bouwwerken, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van waarde – cultuurhistorie – 2’;
f. verkeersvoorzieningen, zoals:
voet- en fietspaden;
wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie en ontsluitingswegen;
parkeervoorzieningen;
g. water en huishoudkundige voorzieningen, waaronder in ieder geval wordt verstaan watergangen en andere waterpartijen, reserveringen voor infiltratievoorzieningen (zoals wadi’s), (compenserende) waterberging, retentievoorzieningen, waterbuffers en bergbezinkbassins, alsmede kunstwerken ten behoeve van waterhuishoudkundige voorzieningen;
met dien verstande dat:
h. de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen tevens mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep, met dien verstande, dat maximaal 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en/of bijgebouwen tot een oppervlakte van maximaal 60 m2, mag worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden beroep;
i. de woning en/of daarbij behorende bijgebouwen tevens mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf, met dien verstande, dat maximaal 30% van het bestaande vloeroppervlak van de woning en/of de bijgebouwen, tot een oppervlakte van maximaal 60 m2, mag worden gebruikt voor de uitoefening van een aan huis verbonden bedrijf;
j. aangebouwde bijgebouwen mogen worden gebruikt voor wonen. [2]
Bij de uitoefening van de bevoegdheid voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw geldt dat ten behoeve van parkeren en/of stallen van auto’s in de juiste mate ruimte wordt aangebracht in, op of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort met dien verstande dat:
de juiste mate van ruimte wordt bepaald op basis van de parkeernormen en berekeningsmethoden zoals opgenomen in publicatie 317 ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ van het CROW van oktober 2012;
de in lid 9.4.1, onder a, bedoelde ruimten voor het parkeren en/of stallen van auto’s moeten afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto’s. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan als de parkeervoorzieningen ten minste de afmetingen hebben zoal bepaald in de Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom 2012 (ASVV 2012) van het CROW van december 2012;
de in de aanhef bedoelde parkeerruimte duurzaam in stand gehouden wordt. [3]
In aanvulling op bovenstaande moeten in het openbaar gebied minimaal 207 (bezoekers)parkeerplaatsen voor algemeen gebruik gerealiseerd en duurzaam in stand gehouden worden. [4]
Ontsluitingsweg
5.1
Eisers hebben betoogd dat binnen het projectplan een ontsluitingsweg wordt gerealiseerd tegenover hun woning, terwijl daarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. De ontsluitingsweg is ingetekend in de situatietekening B04-F-1485-0c-Totaal en is daardoor een onlosmakelijk onderdeel van de verleende omgevingsvergunning. De ontsluitingsweg leidt tot privacyverlies, lichthinder, rilling, geluids- en verkeershinder en tast het woongenot aan.
5.2
Het college heeft betoogd dat voor de uitwegen en de ontsluitingsweg geen aanlegvergunning is vereist. De ontsluitingsweg is toegestaan binnen het bestemmingsplan. De vrees van eisers voor het ervaren van hinder door de ontsluitingsweg, hadden zij naar voren kunnen brengen in de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan.
5.3
De rechtbank stelt vast dat [naam derde-partij] bij de aanvraag om de omgevingsvergunningen volgens de projectomschrijving ’32 appartementen en 16 woningen [naam project] [plaatsnaam] fase 1C, bestaande uit 32 koopappartementen en 16 koopwoningen’ heeft aangevraagd. Op de tekeningen behorende bij de aanvraag staan de woningen en de bijbehorende (ontsluitings)wegen aangegeven.
5.4
De locatie waarop de woningen zijn geprojecteerd is op grond van het op 17 mei 2021 onherroepelijk geworden bestemmingsplan ‘ [naam bestemmingsplan] ’ bestemd voor ‘woongebied’. In artikel 6.1, aanhef en onder f, van de planregels zijn de voor ‘woongebied’ aangewezen gronden onder andere bestemd voor verkeersvoorzieningen zoals, wegen, straten en paden met hoofdzakelijk een verkeersfunctie en ontsluitingswegen. Binnen het bestemmingsplan is geen aanlegvergunning vereist voor ontsluitingswegen. Het bestemmingsplan geeft niet aan waar de ontsluitingswegen komen.
5.5
Het bestemmingsplan laat ter plaatse de aanleg van ontsluitingswegen toe. De aanleg van de betreffende ontsluitingsweg past dan ook binnen het bestemmingsplan. Daarbij wordt overwogen dat de locatie van de (eenrichtings)weg tegenover de woningen van eisers al bij de procedure over de vaststelling van het bestemmingsplan aan de orde geweest. De weg is opgenomen in het stedenbouwkundige plan dat als bijlage bij de plantoelichting is gevoegd. Het had op de weg van eisers gelegen hun vrees voor aantasting van het woongenot door de komst van de ontsluitingsweg in die procedure aan de orde te stellen.
5.6
Nu het bestemmingsplan de aanleg van de ontsluitingsweg ter plaatse toestaat, is naar het oordeel van de rechtbank voor het college hierin geen reden gelegen om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
Parkeergelegenheid
6.1
Eisers hebben betoogd dat er maar 166 parkeervakken worden gerealiseerd in het bouwplan, terwijl er 207 parkeervakken gerealiseerd moeten worden. Daarbij voldoen 142 parkeervakken niet aan de verplichte minimale maatvoering, waardoor deze niet mogen worden meegerekend. Eisers verwijzen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. [5] Dit zal leiden tot parkeerproblemen in de nieuwe wijk en in de [adres 1] . Het rapport van [naam persoon] klopt op een aantal punten niet en [naam persoon] is niet aan te merken als onafhankelijke deskundige.
6.2
Het college heeft betoogd dat er 207 parkeerplaatsen zijn ingetekend in het openbare gebied voor het gehele projectplan op de tekening B04-F-1485-01c-Totaal. Deze worden gerealiseerd in de verschillende fases. Het projectplan voorziet in de benodigde parkeerplaatsen.
6.3
Op grond van artikel 9.4.3 van de planregels moeten er minimaal 207 parkeerplaatsen gerealiseerd worden in het openbare gebied. Ter zitting heeft het college de tekening B04-F-1485, 01c-Totaal getoond en aangewezen dat in het gehele bouwplan 207 parkeerplaatsen ingetekend zijn. De 207 parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd in het gehele plan. Dat in fase 1C geen 207 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, maakt dus niet dat er in onvoldoende parkeergelegenheid wordt voorzien. [naam derde-partij] heeft [naam persoon] Verkeersadvisering om advies gevraagd. In het advies van mei 2021 staat dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd. De rechtbank is van oordeel dat het college hierin terecht geen reden heeft gezien om de omgevingsvergunning te weigeren. Mochten uiteindelijk te weinig plaatsen worden gerealiseerd is dit een handhavingskwestie.
Grootte parkeervakken
7.1
Eisers hebben betoogd dat 142 parkeervakken, het voetpad en/of de weg niet voldoen aan de verplichte minimale maatvoering van de ASVV. Ter zitting heeft eiser 1 aangegeven dat hij parkeergelegenheid op eigen terrein heeft en dat eiser 2 in de [adres 1] parkeert. Eisers vrezen dat de toekomstige bewoners bij gebrek aan goede parkeergelegenheid op korte afstand van hun woningen zullen parkeren en zij hierdoor geen parkeergelegenheid hebben.
7.2
Het college hebben betoogd dat eisers geen gebruik zullen maken van de parkeergelegenheid binnen het plangebied en zij hierdoor geen voldoende concreet en persoonlijk belang hebben bij de beoordeling van de maatvoering van de parkeerplaatsen die zullen worden aangelegd ten behoeve van de bewoners van de te bouwen woningen.
7.3
Op grond van artikel 8:69a van de Awb vernietigd de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
7.4
Blijkens de geschiedenis van totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van appellant. [6]
7.5
De rechtbank is van oordeel dat eisers, die (eerder) te kennen hebben gegeven geen gebruik te zullen maken van de aan te leggen parkeergelegenheid binnen het plangebied, geen voldoende concreet en persoonlijk belang hebben bij de beoordeling van de maatvoering van de parkeerplaatsen die zullen worden aangelegd ten behoeve van de bewoners van de te bouwen woningen. De regels over de maatvoering van de genoemde parkeervakken strekken niet tot bescherming van eiseres belangen. Gelet op het in artikel 8:69a van de Awb neergelegde relativiteitsvereiste kan deze beroepsrond er daarom niet toe leiden dat de omgevingsvergunning wordt vernietigd. Deze beroepsgrond blijft buiten beschouwing.
Milieuonderzoek en bomen
8.1
Eisers hebben betoogd dat ten onrechte geen aanvullend milieuonderzoek is uitgevoerd naar het effect van het appartementengebouw ten aanzien van geluid en verlichting op het direct aangrenzend natuurgebied. Daarnaast leidt de kap van een rij hoge bomen langs de beek de [adres 2] tot overlast van geluid en licht voor het achterliggende natuurgebied.
8.2
Het college heeft betoogd dat de bouw van het appartementengebouw is toegestaan binnen het bestemmingsplan. Bij het opstellen van het bestemmingsplan zijn de milieuaspecten onderzocht. De kap van de bomen maken daarnaast geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning.
8.3
Het bestemmingsplan laat bij de bouwaanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – gestapeld – 1’ de bouw van het appartementengebouw toe. Het had op de weg van eisers gelegen om het effect van het appartementengebouw op aangrenzende natuurgebied in de vaststellingsprocedure van het bestemmingsplan naar voren te brengen. Daarnaast maakt de kap van de bomen geen onderdeel uit van de omgevingsvergunning. Nu het bestemmingsplan de bouw van het appartementengebouw toestaat en de bomen ook geen onderdeel uitmaken van de verleende omgevingsvergunning, is naar het oordeel van de rechtbank voor het college hierin geen reden gelegen om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
Conclusie en gevolgen
9 Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college op goede ronden de omgevingsvergunning heeft verleend. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 31 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo.
2.Artikel 6.1.1 van de planregels.
3.Artikel 9.4.1 van de planregels.
4.Artikel 9.4.3 van de planregels.
5.Rb. Noord-Holland 15 maart 2018, ECLI:NL:RBNHO:2018:2322.
6.Zie ook: ABRvS 4 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2240.