ECLI:NL:RBZWB:2023:222

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 januari 2023
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
AWB - 22 _ 168
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 januari 2023, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting beoordeeld. De naheffingsaanslag, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, betreft een bedrag van € 45, dat is opgelegd op basis van een controle op 12 oktober 2021, waarbij werd vastgesteld dat geen parkeerbelasting was voldaan. De belanghebbende had een bewonersvergunning, maar deze was niet tijdig betaald, waardoor de vergunning op het moment van parkeren niet geldig was. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag heeft opgelegd, omdat de belanghebbende niet voldeed aan de voorwaarden voor het parkeren met een vergunning. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheden die de belanghebbende aanvoert, zoals het niet ontvangen van e-mails en het vertrouwen op een telefonische mededeling, niet afdoen aan haar verantwoordelijkheid voor tijdige betaling. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de naheffingsaanslag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 22/168

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg (de heffingsambtenaar).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 29 november 2021 inzake de naheffingsaanslag parkeerbelasting van 12 oktober 2021.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting met dagtekening 12 oktober 2021 en aanslagnummer [aanslagnummer] opgelegd (de naheffingsaanslag).
De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank de zaak niet behandeld op een zitting. De rechtbank sluit het onderzoek en doet meteen schriftelijk uitspraak.
Gelijktijdig met deze uitspraak is bij afzonderlijke uitspraak beslist op de beroepen tegen twee naheffingsaanslagen van 13 oktober 2021 (zaaknummers BRE 22/169 en 22/170).

Totstandkoming van het besluit

1.1
De auto met kenteken [kenteken] stond op 12 oktober 2021 omstreeks 09:51 uur stil aan het [straat] te Tilburg. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd. Tijdens een controle op voornoemde datum en tijd is door parkeercontroleurs geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan.
1.2
Naar aanleiding van de constatering dat geen parkeerbelasting was voldaan, is aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 45 bestaande uit een bedrag aan belasting van € 1 en € 44 aan kosten van de naheffingsaanslag.

Beoordeling door de rechtbank

2.1
De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar terecht de naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de
argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.2
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
2.3
Niet in geschil is dat de auto stil stond aan het [straat] in Tilburg en dat deze locatie door het college van burgemeester en wethouders is aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
Bij beschikking van 18 augustus 2020 heeft P1 On Street namens het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg aan belanghebbende op haar verzoek een bewonersvergunning verstrekt, geldig van 1 oktober 2020 tot en met 30 september 2021 voor zone [zone] en naastgelegen rayons (de parkeervergunning).
Bij e-mail van 7 augustus 2021 heeft Parkeerservice Tilburg namens de gemeente Tilburg aan belanghebbende een factuur verzonden voor de volgende periode van één of meer van haar parkeerproducten. Bij e-mail van 17 augustus 2021 is een betalingsherinnering verzonden aan belanghebbende.
2.4
Belanghebbende voert aan dat zij pas na ontvangst van de naheffingsaanslag erachter kwam dat de automatische incasso voor verlenging van de parkeervergunning niet was gelukt vanwege onvoldoende saldo op haar rekening. De e-mails van de gemeente had zij niet gezien, omdat deze in haar spambox terecht zijn gekomen. Hierop heeft zij telefonisch contact gezocht en heeft de gemeente aangegeven dat het opgelost kan worden door de parkeervergunning direct te betalen en bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag. Belanghebbende stelt verkeerd geïnformeerd te zijn, omdat wel voor de volledige periode van de parkeervergunning is betaald, maar deze pas geldig blijkt te zijn na betaling daarvan. Deze omstandigheden dienen volgens belanghebbende te leiden tot vernietiging van de naheffingsaanslag.
2.5
De heffingsambtenaar stelt dat belanghebbende in 2018, 2019 en 2020 geen gebruik heeft gemaakt van automatische incasso voor de parkeervergunning. Zij heeft op 14 oktober 2021 de parkeervergunning betaald. Nu belanghebbende ten tijde van de naheffingsaanslag niet in het bezit was van een vergunning en ook anderszins geen parkeerbelasting heeft betaald, is terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
2.6
De rechtbank overweegt dat parkeerbelasting direct bij aanvang van het parkeren verschuldigd is, dus direct nadat de auto wordt geparkeerd. Uit de Verordening Parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Tilburg (de Verordening) volgt dat de parkeerbelasting kan worden voldaan door betaling bij een parkeerautomaat of met een mobiel communicatiemiddel (de a-belasting). De a-belasting is niet verschuldigd als wordt geparkeerd met een parkeervergunning (de b-belasting). [1]
Van parkeren met een vergunning is alleen sprake indien bij het parkeren wordt voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden en als de voor die vergunning verschuldigde belasting is voldaan. Is aan één of meer van deze voorwaarden niet voldaan of is deze belasting niet betaald, dan is geen sprake van parkeren met die vergunning. [2] Uit het stelsel van de Verordening volgt dat in dat geval de belastingplichtige de a-belasting verschuldigd is.
2.7
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de betaling voor het onderhavige tijdvak (vanaf 1 oktober 2021) niet tijdig door de heffingsambtenaar is ontvangen. Belanghebbende heeft de betaling namelijk pas verricht op 14 oktober 2021.
Daaruit volgt dat de parkeervergunning op de datum van parkeren op 12 oktober 2021 niet geldig was.
2.8
De door belanghebbende aangevoerde omstandigheden doen niet af aan het oordeel van de rechtbank, omdat het niet tijdig overschrijven van het voor de parkeervergunning verschuldigde bedrag voor rekening van belanghebbende komt. Zij is zelf verantwoordelijk voor de tijdige betaling van (de verlenging van) de parkeervergunning. Dat zij de e-mails met de factuur en de betalingsherinnering niet heeft gezien omdat deze in een spambox zijn ontvangen, is een omstandigheid die in haar risicosfeer ligt. Gezien het feit dat belanghebbende de eerdere verlengingen van de parkeervergunning via iDeal of overboeking heeft voldaan, mocht zij er niet vanuit gaan dat deze verlenging via automatische incasso zou verlopen. Dat er onvoldoende saldo op haar rekening stond, komt eveneens voor haar rekening en risico.
2.9.
De stelling van belanghebbende dat zij vertrouwen kon ontlenen aan een telefonische mededeling van een medewerker van de heffingsambtenaar dat alles opgelost kan worden door de parkeervergunning direct te betalen en bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag, leidt evenmin tot een ander oordeel van de rechtbank. Op grond van artikel 7, derde lid, van de Verordening moet de belasting voor de parkeervergunning overeenkomstig de aangifte worden betaald voorafgaand aan de verstrekking van de vergunning. In de beschikking van 18 augustus 2020 en in de e-mails van 7 en 17 augustus 2021 is eveneens duidelijk aangegeven dat pas kan worden geparkeerd met de parkeervergunning als aan de voorwaarde van betaling is voldaan, als deze betaling is verwerkt en de aanvraag is goedgekeurd. Belanghebbende heeft er dan ook niet op kunnen vertrouwen dat de vergunning na betaling op 14 oktober 2021 met terugwerkende kracht tot 1 oktober 2021 weer geldig zou zijn. Reeds hierom slaagt deze beroepsgrond niet.
2.10.
Uit het voorgaande volgt dat belanghebbende op 12 oktober 2021 niet beschikte over een geldige parkeervergunning. Om naheffing te voorkomen, had zij ervoor moeten zorgen dat de verschuldigde parkeerbelasting op andere wijze werd voldaan. Belanghebbende heeft geparkeerd zonder parkeerbelasting te voldoen.

Conclusie en gevolgen

3. De rechtbank concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd aan belanghebbende. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 17 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet
Artikel 225, tweede lid, van de Gemeentewet (en het gelijkluidende artikel 1, aanhef en onder a, van de Verordening parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Tilburg)
Onder parkeren wordt verstaan: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken (goederen), op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden.
Verordening parkeerbelastingen 2021 van de gemeente Tilburg(de Verordening)
Artikel 2 van de Verordening
Onder de naam ‘parkeerbelastingen’ worden de volgende belastingen geheven:
a. een belasting ter zake van het parkeren van een motorvoertuig op een bij, dan wel krachtens deze verordening in de daarin aangewezen gevallen door burgemeester en wethouders te bepalen plaats, tijdstip en wijze;
b. een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het partkeren van een motorvoertuig op de in die vergunning aangegeven plaats en wijze.
Artikel 3 van de Verordening (voor zover van belang)
1. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt geheven van degene die het motorvoertuig heeft geparkeerd.
4. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven van degene die de vergunning heeft aangevraagd.
Artikel 5, tweede lid, van de Verordening
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt geheven bij wege van voldoening op aangifte.
Artikel 6 van de Verordening
1. De belasting bedoelt in artikel 2, onderdeel a, is verschuldigd bij de aanvang van het parkeren, tenzij het bij aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door via het gebruik van een (stads)pas, een mobiele telefoon of ander communicatiemiddel, webapplicatie of vergelijkbare producten, inloggen op de centrale computer, met dien verstande dat de aanwijzingen op straat met betrekking tot bebording leidend zijn voor het bepalen van de plaats, tijdstip en wijze waarop de parkeerbelasting verschuldigd is;
2. De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, is verschuldigd op het tijdstip waarop de vergunning wordt verleend.
Artikel 7, derde lid, van de Verordening
De belasting bedoeld in artikel 2, onderdeel b, moet overeenkomstig de aangifte worden betaald voorafgaand aan de verstrekking van de vergunning.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 2 en 6 van de Verordening.
2.Vgl. Hoge Raad 17 december 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA3336.