ECLI:NL:RBZWB:2023:22

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
3 januari 2023
Publicatiedatum
3 januari 2023
Zaaknummer
AWB- 22_1627
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Ziektewet-uitkering en geschiktheid voor eigen arbeid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van eiseres tegen de weigering van het UWV om haar een Ziektewet (ZW) uitkering toe te kennen. Het UWV had op 17 december 2021 besloten om per 27 september 2021 geen ZW-uitkering toe te kennen, en dit besluit werd op 21 februari 2022 in het bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres, die sinds 5 december 2017 met rugklachten uitgevallen was, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres geschikt is voor andere functies, zoals Stikster en Wikkelaar, en dat het UWV de beperkingen van eiseres correct heeft vastgesteld. Eiseres heeft geen medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwt, en de rechtbank concludeert dat het UWV terecht de aanvraag om een ZW-uitkering heeft afgewezen. De uitspraak is gedaan op 3 januari 2023 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1627 ZW

uitspraak van 3 januari 2023 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres] , te [plaatsnaam] , eiseres,

gemachtigde: mr. J.LA.M. van Os,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de weigering een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW-uitkering) toe te kennen.
1.1
Het UWV heeft met het besluit van 17 december 2021 geweigerd per 27 september 2021 aan eiser een ZW-uitkering toe te kennen.
Met het besluit van 21 februari 2022 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiseres heeft aan de rechtbank laten weten dat zij geen behoefte heeft aan een zitting. De rechtbank heeft het UWV laten weten dat zij een zitting ook niet nodig vindt en gevraagd of het UWV het daarmee eens is. Omdat het UWV het daarmee eens is, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres geschikt is om haar eigen arbeid te verrichten. De rechtbank zal beoordelen of dit juist is.
Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht de ZW-uitkering heeft geweigerd per 27 september 2021.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
3.2
Eiseres was vanaf 6 november 2007 werkzaam als schoonmaker/afwasser bij [naam bedrijf] voor 25 uur per week. Op 5 december 2017 is eiseres uitgevallen voor dit werk met pijnklachten aan voornamelijk de rug. Vanaf 5 december 2017 ontving eiseres een ZW-uitkering van het UWV. Op 3 december 2019 bereikt eiseres het einde van de wachttijd voor de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiseres wordt ongeschikt geacht voor haar eigen functie (schoonmaker/afwasser). In het kader van de WIA-beoordeling werden de volgende functies geduid die eiseres wel zou kunnen uitvoeren met de gestelde beperkingen: Stikster (SBC-code 111160), Wikkelaar/Wikkelaar EWS (SBC-code 26053) en Printmonteur Conventioneel (SBC-code 111180). Met deze geduide functies werd eiseres geacht meer te kunnen verdienen dan in haar voorgaande baan als schoonmaker/afwasser. Eiseres werd dus 0% arbeidsongeschikt geacht. Met het besluit van 18 november 2019 heeft het UWV de aanvraag om de WIA-uitkering dan ook afgewezen. Het bezwaar hiertegen werd bij besluit van 18 augustus 2020 ongegrond verklaard. Deze rechtbank heeft het hiertegen door eiser ingestelde beroep bij uitspraak van 29 oktober 2021 (ECLI:NL:RBZWB:2021:5457) ongegrond verklaard. Het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) loopt nog.
Nu eiseres geen recht had op een WIA-uitkering met ingang van 3 december 2019 heeft zij per die datum bij besluit van 31 december 2019 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW-uitkering) toegekend gekregen. Vanuit de WW-uitkering heeft eiseres zich per 27 september 2021 ziekgemeld. Deze ziekmelding leidt tot de besluitvorming zoals beschreven in de inleiding.
3.3
De rechtbank stelt vast dat het werk als Stikster (SBC-code 111160), Wikkelaar/Wikkelaar EWS (SBC-code 26053) en Printmonteur Conventioneel
(SBC-code 111180) als ‘zijn arbeid’ in de zin van artikel 19 van de ZW moet worden aangemerkt.
Heeft het UWV de beperkingen van eiseres juist vastgesteld?
4. Het besluit van 21 februari 2022 is gebaseerd op een rapport van 15 december 2021 van een verzekeringsarts en een rapport van 17 februari 2022 van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV.
4.1
Eiseres heeft tegen het medisch oordeel van het UWV aangevoerd dat haar belastbaarheid is overschat. In tegenstelling tot wat de verzekeringsartsen van het UWV stellen, is er sprake van toegenomen klachten en beperkingen. Door het UWV is vastgesteld dat er bij eiseres sprake is van tendomyogene klachten bij gegeneraliseerde artrose en surmenage. Daarbij heeft het UWV vastgesteld dat eiseres last heeft van acceptatieproblemen. Eiseres meent dat zij door de ernst van deze klachten niet tot bedrijfsmatige arbeid in staat is.
4.2
De rechtbank is van oordeel dat het UWV de beperkingen van eiseres juist heeft vastgesteld. Uit de rapporten van de verzekeringsarts en de verzekeringsarts b&b blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder de tendomyogene klachten bij gegeneraliseerde artrose en surmenage en de lichte acceptatieproblemen. Verder hebben de verzekeringsartsen vastgesteld dat er met betrekking tot de gezondheidstoestand van eiseres geen wezenlijke veranderingen zijn ten opzichte van de WIA-beoordeling. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan deze bevindingen van de verzekeringsartsen omdat eiseres niet heeft toegelicht op welke wijze haar klachten en beperkingen zijn toegenomen na de WIA-beoordeling. Eiseres heeft ook geen medische informatie overgelegd die haar standpunt onderbouwt. Eiseres is dus nog steeds geschikt te achten voor haar arbeid zoals omschreven onder 3.3. Het UWV heeft dan ook terecht de aanvraag om een ZW-uitkering afgewezen.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het UWV terecht geweigerd heeft om per 27 september 2021 een ZW-uitkering toe te kennen.
Omdat het beroep ongegrond wordt verklaard krijgt eiseres geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiseres het griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 3 januari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage wettelijk kader

De verzekerde die ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek heeft recht op ziekengeld (artikel 19, eerste en vierde lid, van de ZW).
Naar vaste rechtspraak wordt onder het begrip ‘zijn arbeid’ verstaan de arbeid die de verzekerde het laatst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht.
Heeft er al eerder een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en wordt de verzekerde op een later tijdstip weer arbeidsongeschikt, dan wordt naar vaste rechtspraak onder ‘zijn arbeid’ verstaan één van de geduide functies die gebruikt zijn bij die beoordeling.