ECLI:NL:RBZWB:2023:2151

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
02-123126-22; 09-127953-21 (tul)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belediging en het in voorraad hebben van beledigende stickers

Op 31 maart 2023 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan eenvoudige belediging en het medeplegen van het ter openbaarmaking of verspreiding in voorraad hebben van stickers met beledigende uitlatingen. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 17 oktober 2021 in Breda, waar de verdachte samen met medeverdachten stickers met teksten zoals 'Stop White Replacement' en 'Nationaal socialisme, we zijn terug' heeft verspreid. De rechtbank heeft vastgesteld dat deze uitlatingen beledigend zijn voor mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst, en dat er geen sprake was van een toelaatbare beperking op basis van de vrijheid van meningsuiting. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 70 uur, met aftrek van voorarrest, en moet een schadevergoeding van €250,- betalen aan elk van de benadeelde partijen. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, maar de proeftijd met een jaar verlengd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/123126-22; 09/127953-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 31 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. T. Roggenkamp, advocaat te Roosendaal

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 maart 2023, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] aan de orde gekomen.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich op 17 oktober 2021 schuldig heeft gemaakt aan belediging van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] (feit 1) en aan het medeplegen van het ter verspreiding in voorraad hebben van stickers met daarop beledigende uitlatingen (feit 2).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder feit 1 tenlastegelegde belediging en baseert zich daarbij onder meer op zijn bekennende verklaring. Daarnaast acht hij ten aanzien van feit 2 alle drie de uitlatingen op de stickers beledigend en het feit zoals tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de context van het feitencomplex, de feiten in onderlinge samenhang bezien en de tekst van de leuzen zelf, hebben de verdachten op zijn minst redelijkerwijs moeten vermoeden dat dit beledigende teksten zijn.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit ten aanzien van de belediging partiële vrijspraak (feit 1), omdat op basis van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte beide aangevers zou hebben beledigd door ‘kankernegers’ (meervoud) te zeggen. Voor zover de rechtbank meent dat de belediging enkel ziet op aangever [benadeelde 1] , refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 bepleit de verdediging vrijspraak. Verdachte had enkel wetenschap van de stickers met daarop de tekst White Lives Matter. Deze stellingname valt onder de vrijheid van meningsuiting en is niet strafrechtelijk verwijtbaar. De andere stickers zijn aangetroffen bij de medeverdachten en niet bij verdachte. Verdachte wist niet van de andere stickers en wist dus ook niet wat er op die stickers stond. Gelet op het ontbreken van de wetenschap van de andere stickers, had verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op het voorhanden hebben hiervan. Van een nauwe en bewuste samenwerking is evenmin sprake. Er is dan ook geen sprake van het medeplegen van het voorhanden hebben van de andere stickers dan de stickers met daarop de tekst White Lives Matter.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op 17 oktober 2021 was verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in Breda. De medeverdachten hadden stickers bij zich met daarop verschillende teksten, waaronder
“Nationaal socialisme, we zijn terug”, “Stop white replacement” en “To understand the situation white people are in one must study the overtaking of western civilization by a tiny racially aware tribe; read the culture of critique; white lives matter”. Verdachte en de medeverdachten deelden stickers uit en plakten deze op (lantaarn)palen. Een van deze stickers is door aangever [benadeelde 1] van een lantaarnpaal afgetrokken en verscheurd. Dit werd opgemerkt door verdachte en de medeverdachten. Hierop zijn verdachte en de medeverdachten met aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in conflict gekomen.
Feit 1
Aangevers [benadeelde 1] en [benadeelde 2] hebben aangifte gedaan van belediging. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte meerdere keren ‘kankernegers’ tegen hen heeft gezegd en zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan belediging van hen beiden.
Verdachte heeft bekend dat hij ‘kankerneger’ tegen [benadeelde 1] heeft gezegd. Aangeefster [benadeelde 2] heeft verklaard dat zij meermalen heeft gehoord dat verdachte tegen haar en [benadeelde 1] ‘kankernegers’(in meervoud) riep. Aangever [benadeelde 1] heeft ook verklaard dat verdachte ‘kankernegers’ zei.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde belediging door tegen beide aangevers het woord ‘kankernegers’ te zeggen.
Feit 2
Daarnaast wordt verdachte, kort gezegd, verweten dat hij zich, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het in voorraad hebben van stickers met daarop beledigende uitlatingen, met de bedoeling om de uitlatingen openbaar te maken en de stickers (met de uitlatingen) te verspreiden. Het gaat om de uitlatingen in de drie teksten die hiervoor zijn genoemd.
Ten behoeve van de leesbaarheid zal dit verwijt (verkort) worden geformuleerd als “ter openbaring of verspreiding in voorraad hebben van de tenlastegelegde stickers”.
Beoordeling van de tenlastegelegde uitlatingen
De rechtbank zal eerst beoordelen of de uitlatingen op de tenlastelegging beledigend zijn voor mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst.
Door de verdediging is in de zaken van verdachte en de medeverdachten bij dit feit een zelfde soort verweer gevoerd. Dit verweer komt er samengevat op neer dat er voor geen enkele tenlastegelegde uitlating sprake is van groepsbelediging. Dit omdat niet zou worden voldaan aan het juridisch kader van de Hoge Raad. De rechtbank zal daarom de tenlastegelegde uitlatingen in alle drie de zaken op dezelfde manier behandelen. Elke tenlastegelegde uitlating zal hierna afzonderlijk besproken en beoordeeld worden.
Het juridisch kader
Artikel 137c, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) stelt strafbaar het zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging, hun hetero- of homoseksuele gerichtheid of hun lichamelijke, psychische of verstandelijke handicap.
Artikel 137e, eerste lid, sub 2 Sr stelt (samengevat) strafbaar het, anders dan voor zakelijke berichtgeving, in voorraad hebben van een voorwerp dat, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een uitlating bevat die strafbaar is op grond van artikel 137c Sr, met de bedoeling dit voorwerp te verspreiden of de uitlating openbaar te maken.
De Hoge Raad heeft (zie ECLI:NL:HR:2014:3583) een beoordelingskader gegeven voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van belediging van een groep mensen. Relevant voor de beoordeling zijn de volgende toetsingscriteria:
i. Is de uitlating naar haar bewoordingen of gelet op de context beledigend voor een groep mensen, en zo ja;
kan de uitlating in de context waarin zij is gedaan een bijdrage leveren aan het publiek debat of is de uitlating in de context waarin zij is gedaan een uiting van artistieke expressie, en zo ja;
is de uitlating als bijdrage aan het publiek debat of als uiting van artistieke expressie dan niet toch onnodig grievend.
Bij de tweede vraag speelt het recht op vrijheid van meningsuiting een rol bij de context. Op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: ‘EVRM’) heeft eenieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht kan op grond van artikel 10 lid 2 EVRM in sommige gevallen worden beperkt. Zo ook in het geval van groepsbelediging in de zin van artikel 137c Sr. Wanneer de groepsbelediging echter een bijdrage kan leveren aan het maatschappelijk debat of wanneer deze een uiting is van artistieke expressie, en de uitlating niet onnodig grievend is, kan worden geoordeeld dat het beledigend karakter van de uitlating wordt weggenomen en dat de uitlating daarom toch is toegestaan.
Bij de beantwoording van de drie vragen moeten de uitlatingen niet alleen op zichzelf worden bekeken, maar moet ook worden gelet op de omstandigheden van het geval en mogelijke associaties die de uitlatingen wekken (zie HR 23 november 2010, NJ 2011/115).
De tenlastegelegde uitlatingen
- “Nationaal socialisme, we zijn terug”
De eerste uitlating in de tenlastelegging is de tekst “Nationaal socialisme, we zijn terug” met daarbij een symbool en een link.
( i) Deze uitlating kan bezwaarlijk anders worden gezien dan als verheerlijking van het gedachtegoed van het nationaalsocialisme (ook wel afgekort tot ‘nazisme’). Deze ideologie kenmerkt zich, zoals algemeen bekend, bij uitstek door rassenleer en antisemitisme, inhoudende dat bepaalde rassen, waaronder de Joden, inferieur zijn aan het Arische ras en op grond waarvan in de (recente) geschiedenis op grote schaal Joden zijn vermoord. De uitlating zal ontegenzeglijk bij velen associaties oproepen met datgene waarvoor het nationaalsocialisme stond. De tenlastegelegde uitlating kan daarom geen andere bedoeling hebben dan er op te wijzen dat de tijd waarin niet-Arische rassen als inferieur werden beschouwd en behandeld, zal herleven. Deze uitlating is daardoor beledigend voor mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst.
(ii) De rechtbank is van oordeel dat de uitlating met daarbij de enkele verwijzing op de sticker naar [website] geen bijdrage aan het publiek debat kan leveren en evenmin een uiting van artistieke expressie is. Het gaat dan ook niet om een groepsbelediging die in het licht van de vrijheid van meningsuiting van artikel 10 EVRM (toch) toelaatbaar zou kunnen zijn.
De rechtbank komt gezien vorenstaande niet toe aan toetsingscriterium (iii).
- “Stop white replacement”
De tweede uitlating in de tenlastelegging is de tekst “Stop white replacement”.
( i) In het Nederlands vertaald betekent deze zin ‘stop vervanging van witten’. Op zichzelf hoeven deze losse woorden niet beledigend van aard te zijn. Maar wanneer deze worden geïnterpreteerd en ook wordt gekeken naar de omstandigheden van het geval en de associatie die deze zin kan oproepen, ligt dit anders.
De rechtbank begrijpt deze uitlating zo, dat witte mensen niet mogen worden vervangen. Dit kan niet anders worden opgevat dan dat wordt bedoeld dat dit vervangen gebeurt door niet-witte mensen en dat een halt moet worden toegeroepen aan de uitbreiding van niet-witte mensen. Dat de uitlating in deze zin kan worden opgevat, wordt versterkt doordat de uitlating een associatie oproept met de White Lives Matter-beweging (hierna: WLM-beweging). Deze associatie wordt nog verder benadrukt doordat de tekst
“ [link naar applicatie] ”onder de uitlating is opgenomen.
Het is een feit van algemene bekendheid (gelet op openbare bronnen) dat de WLM-beweging in de Verenigde Staten is ontstaan als reactie op de Black Lives Matter-beweging (hierna: BLM-beweging). De BLM-beweging is voortgekomen uit de protesten in de Verenigde Staten tegen politiegeweld dat in allerlei vormen werd en wordt gebruikt tegen mensen met een donkere huidskleur. De boodschap van de BLM-beweging is dat de levens van mensen met een donkere huidskleur even waardevol zijn als die van andere mensen. De WLM-beweging is een reactie daarop vanuit neonazistische- en zogenoemde ‘white supremacy’-groepen. Aanhangers van deze beweging menen dat levens van blanke mensen meer waard zijn en er meer toe doen dan levens van mensen met een donkere huidskleur en streven blanke overheersing na. De WLM-beweging gebruikt niet alleen de slogan White Lives Matter, maar gebruikt ook zinnen als “we must secure the existence of our people and a future for white children”.
Gelet op het bovenstaande is de uitlating “stop white replacement” onmiskenbaar beledigend voor groepen mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst.
(ii) Bij het oordeel of de uitlating – in de context waarin zij is gedaan – een bijdrage kan leveren aan het publiek debat, betrekt de rechtbank onder meer de verwijzing op de sticker naar [link naar applicatie] . Deze leidt naar een Telegramaccount van White Lives Matter, waarbij de ‘voorpagina’ vermeldt “a world-wide, legal, peaceful and anonymous initiative that furthers the interests of White Children through real-life action”. Op het account zelf wordt onder andere vanuit allerlei landen verslag gedaan van acties, worden tips gegeven om stickers te maken en worden oproepen tot acties gedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitlating in combinatie met de verwijzing naar [link naar applicatie] , niet worden gezien als een uitnodiging om een publiek debat te starten of daaraan een bijdrage te leveren maar is het (juist) door de combinatie van uitlating en verwijzing enkel een uitnodiging om eenzijdige actie te kunnen ondernemen en promoten. Evenmin is dit een uiting van artistieke expressie. Het gaat dan ook niet om een groepsbelediging die wegens de vrijheid van meningsuiting (toch) toelaatbaar zou kunnen zijn.
De rechtbank komt gezien vorenstaande niet toe aan toetsingscriterium (iii).
-
“To understand the situation white people are in one must study the overtaking of western civilization by a tiny racially aware tribe; read the culture of critique; white lives matter”
Dit is de derde uitlating in de tenlastelegging.
(
i) Deze uitlating legt blijkens de tekst een link tussen de situatie waarin witte mensen zouden verkeren en de overname (‘overtaking’) van de westerse beschaving door een ander ras. Net als bij de uitlating
“stop white replacement”vat de rechtbank hier de woorden ‘overtaking’ en ‘White Lives Matter’ op als het voorkomen dat niet-witte mensen de witte mensen overnemen en hun cultuur verdringen. Ook deze opvatting wordt versterkt doordat de uitlating door de woorden White Lives Matter een directe associatie oproept met de hiervoor besproken WLM-beweging, welke associatie nog verder wordt benadrukt doordat de tekst
“ [link naar applicatie] ”onder de uitlating is opgenomen.
Gelet hierop is ook deze uitlating onmiskenbaar beledigend voor groepen mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst.
(ii) Ook hier betrekt de rechtbank bij het oordeel of de uitlating – in de context waarin zij is gedaan – een bijdrage kan leveren aan het publiek debat, onder meer de (hiervoor al besproken) verwijzing op de sticker naar [link naar applicatie] .
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook deze uitlating in combinatie met de verwijzing naar [link naar applicatie] , niet worden gezien als een uitnodiging om een publiek debat te starten of daar een bijdrage aan te leveren maar is het (juist) door de combinatie van uitlating en verwijzing enkel een uitnodiging om eenzijdige actie te kunnen ondernemen en promoten. Evenmin is dit een uiting van artistieke expressie. Het gaat dan ook niet om een groepsbelediging die wegens de vrijheid van meningsuiting (toch) toelaatbaar zou kunnen zijn.
De rechtbank komt gezien vorenstaande niet toe aan toetsingscriterium (iii).
Gelet op al het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat alle tenlastegelegde uitlatingen groepsbelediging opleveren voor mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst.
Opzet op de groepsbelediging
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat de uitlatingen beledigend zijn voor een groep mensen wegens hun ras, te weten mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst. Uit het voorgaande blijkt dat de uitlatingen op de stickers afkomstig zijn van racistische organisaties die daarmee tot uitdrukking willen brengen dat levens van witte mensen er meer toe doen dan levens van niet-witte mensen. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij zich niet heeft verdiept in de achtergrond van de uitlatingen op stickers. Toch blijkt uit de tekst van de stickers, zeker in combinatie met elkaar, overduidelijk waarop deze zien. Gelet daarop en de context waarin dit feit is begaan, is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust de aanmerkelijk kans heeft aanvaard dat de uitlatingen op de stickers beledigend zijn voor mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst. De rechtbank acht daarom opzet op de groepsbelediging wettig en overtuigend bewezen.
Opzet op het ter openbaring of verspreiding in voorraad hebben
Vervolgens zal de rechtbank beoordelen of verdachte opzet had op het ter openbaring of verspreiding in voorraad hebben van de stickers met daarop de drie tenlastegelegde uitlatingen.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte wetenschap had van het in voorraad hebben van de stickers met de drie tenlastegelegde uitlatingen. De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Uit het dossier blijkt het volgende. De stickers met de tenlastegelegde uitlatingen zijn niet bij verdachte zelf aangetroffen; de medeverdachten droegen deze bij zich. Deze stickers had hij op het moment van de aanhouding dus niet zelf fysiek in voorraad. Ook blijkt nergens anders uit dat verdachte het oogmerk of bewustzijn had om deze stickers ter openbaarmaking of verspreiding in voorraad te hebben. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte geen ‘vol’ opzet op het feit heeft gehad.
Dan resteert de vraag of verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad. Daarvan is sprake als verdachte met de aard van zijn gedragingen en de omstandigheden waaronder deze gedragingen zijn begaan, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij ook de stickers met daarop de drie tenlastegelegde uitlatingen ter openbaarmaking of verspreiding in voorraad heeft gehad. Uit het dossier blijkt dat verdachte en de medeverdachten op de bewuste dag samen een stickeractie hebben gehouden waarbij zij op meerdere locaties in Breda verschillende soorten stickers hebben geplakt. Verdachte heeft verklaard dat hij die middag stickers met de tekst White Lives Matters heeft geplakt en dat hij stickers heeft gekregen van de medeverdachten. De geplakte stickers waren voor iedereen zichtbaar. Zo verklaart aangever [benadeelde 1] dat hij eerst een tas zag met daarop een sticker en dat hij vervolgens stickers zag op een tweetal lantaarnpalen op straat. Daarnaast bevat het dossier ook een drietal foto’s van stickers met verschillende teksten die zijn geplakt op lantaarnpalen, waaronder een sticker met de tenlastegelegde tekst
“stop white replacement”. Deze verschillende soorten stickers waren dus ook zichtbaar voor verdachte.
Daarbij komt dat uit niets blijkt dat verdachte bij zijn medeverdachten heeft geïnformeerd naar wat voor soort stickers zij nog meer bij zich hadden. Gezien de verscheidenheid aan stickers die voor hem al kenbaar waren, had dat wel op zijn weg gelegen nu zij gezamenlijk op pad waren om stickers te plakken. Hierdoor heeft hij het risico op de koop toegenomen dat er andere stickers waren dan waarvan verdachte heeft verklaard dat hij wetenschap had, (te weten de sticker met de tekst White Lives Matter). Door zich niet te distantiëren heeft hij de aanwezigheid van andere stickers op de koop toe genomen.
Gelet op alle bovengenoemde gedragingen en omstandigheden acht de rechtbank bewezen dat dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het, anders dan voor zakelijke berichtgeving, ter openbaarmaking en verspreiding in voorraad hebben van de stickers met de tenlastegelegde uitlatingen wettig en overtuigend bewezen.
Medeplegen
Tot slot moet rechtbank beoordelen of verdachte het feit heeft medegepleegd. Voor medeplegen is een nauwe en bewuste samenwerking vereist, gericht op het gezamenlijk uitvoeren van het delict.
Zoals hiervoor overwogen, heeft verdachte voorwaardelijk opzet gehad op het ter openbaarmaking of verspreiding in voorraad hebben van de tenlastegelegde stickers. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte en de medeverdachten op de bewuste dag samen een stickeractie hebben gehouden waarbij zij samen door Breda zijn gelopen en er op meerdere locaties in Breda verschillende soorten stickers zijn geplakt. In de tassen van de medeverdachten zijn tientallen stickers, waaronder de tenlastegelegde stickers, aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat hij die middag stickers met de tekst White Lives Matters heeft geplakt en dat hij stickers heeft gekregen van de medeverdachten. Ook de medeverdachten hebben verklaard dat zij die dag samen stickers hebben geplakt. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden, ook gelet op de rol die verdachte en de medeverdachten hebben gehad, in onderling verband en samenhang bezien, sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking, en dus van medeplegen van het feit.
Conclusie
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat verdachte samen met de twee medeverdachten de tenlastegelegde stickers met daarop de beledigende uitlatingen voor mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische afkomst, anders dan voor zakelijke berichtgeving, ter openbaarmaking of verspreiding in voorraad heeft gehad. Zij acht daarmee het onder twee tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 17 oktober 2021 te Breda opzettelijk [benadeelde 1] en [benadeelde 2] in hun
tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hun meermalen de woorden toe te voegen: ‘kankernegers’;
2
op 17 oktober 2021 te Breda, tezamen en in vereniging met anderen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving,
meerdere voorwerpen, te weten:
- een of meer stickers voorzien van de tekst “Nationaal socialisme, we zijn terug”
(met symbool en link) (p. 36 proces-verbaal) en
- een of meer stickers voorzien van de tekst “Stop white replacement” (p. 37
proces-verbaal) en
- een of meer stickers voorzien van de tekst “To understand the situation white
people are in one must study the overtaking of western civilization by a tiny racially
aware tribe; read the culture of critique; white lives matter” (+ link) (p. 37
proces-verbaal)
waarin een uitlating was vervat, die, naar hij, verdachte, en zijn mededaders
wisten, voor een groep mensen, te weten
mensen met een donkere huidskleur en/of mensen van een bepaalde etnische
afkomst,
wegens hun ras, beledigend was, ter openbaarmaking van die uitlating of ter
verspreiding in voorraad heeft gehad.
De rechtbank heeft onder feit 2 onder het derde gedachtestreepje het woord ‘aware’ toegevoegd, omdat dit woord duidelijk zichtbaar is op de betreffende sticker. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 70 uur, te vervangen door 35 dagen hechtenis als verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, met aftrek van het voorarrest van één dag.
6.2
Het standpunt van de verdediging
In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging te volstaan met het opleggen van een geldboete.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Om te bepalen welke straf zij oplegt, kijkt de rechtbank naar de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het beledigen van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] door hen meerdere keren ‘kankernegers’ te noemen. Hiermee heeft verdachte zich minachtend tegen aangevers uitgelaten en er blijk van gegeven geen respect te hebben voor de in de samenleving geldende omgangsvormen. Aangevers hebben aangegeven zich door de uitlatingen van verdachte erg beledigd en gekwetst te hebben gevoeld.
Verdachte heeft zich daarnaast samen met anderen schuldig gemaakt aan het in voorraad hebben van een grote hoeveelheid stickers met daarop beledigende teksten en symbolen met de bedoeling die openbaar te maken en te verspreiden. De belediging richt zich tegen mensen met een donkere huidskleur en mensen met een bepaalde etnische afkomst. De potentiële reikwijdte, omvang en impact van daadwerkelijke openbaarmaking en verspreiding van deze teksten en symbolen is aanzienlijk groter dan bij een belediging die op één of enkele personen gericht is. Dat blijkt ook wel uit de grote media aandacht voor deze zaak. Dat de teksten daadwerkelijk als beledigend zijn ervaren blijkt ook uit de reactie van de slachtoffers en wat zij daarover in het kader van hun spreekrecht naar voren hebben gebracht op de zitting.
Het in voorraad hebben (ter openbaarmaking en verspreiding) van stickers met dit soort uitlatingen getuigt van minachting richting mensen met een donkere huidskleur en mensen met een bepaalde etnische afkomst.
Verdachte heeft een beroep gedaan op de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting is zeer zeker een groot goed dat een fundamentele plaats inneemt in onze democratische samenleving. Ook bij zaken waarover een (flink) publiek debat kan worden gevoerd, is het belangrijk je te kunnen uitspreken. Maar dit recht is niet onbeperkt. In dit geval heeft verdachte met zijn handelen de grens overschreden van wat toelaatbaar is. De uitlatingen op de stickers houden een gedachtengoed in stand dat ernstig indruist tegen een aantal fundamentele pijlers van onze samenleving: het beginsel dat iedereen gelijk behandeld moet worden, zich veilig moet kunnen voelen en het discriminatieverbod. Inbreuken daarop dienen te worden tegen gegaan en daarop dient passend te worden gereageerd.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor belediging en daarvoor nog een proeftijd loopt.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het over verdachte opgestelde reclasseringsadvies van 24 januari 2023. Daarin wordt beschreven welke ervaringen uit het verleden en welke in zijn persoon gelegen kenmerken hebben geleid tot de gevoelens en denkwijze die verdachte ten tijde van de gepleegde feiten had. Verdachte ondervindt thans de positieve invloed van zijn sociaal netwerk bij het omgaan met complexe sociale situaties en zijn wereldbeeld. Verder staat hij op de lijst voor een behandeling van een geconstateerde ontwikkelingsstoornis. Geadviseerd wordt om bij een veroordeling wel een straf, maar geen bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat er al een toezicht loopt waaraan verdachte goed meewerkt en zich aan de voorwaarden houdt. Aanvullende interventies worden niet nodig geacht.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij zich niet meer bezig houdt met dergelijke groeperingen en leuzen. Het heeft geen zin en het levert hem niets op, aldus verdachte. De rechtbank ziet daarom in combinatie met het advies van de reclassering en het al lopende reclasseringstoezicht geen reden om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden op te leggen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf, zoals door de officier geëist, passend en geboden is. De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf voor de duur van 70 uur, te vervangen door 35 dagen hechtenis als deze niet of niet goed wordt verricht.

7.De benadeelde partij

Feit 1
De benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] vorderen ieder een schadevergoeding van
€ 250,- aan immateriële schade voor feit 1.
Deze schade staat in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte dit feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partijen en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partijen te vergoeden. De door de benadeelden gevorderde schadevergoedingen acht de rechtbank voor ieder van hen toewijsbaar tot een bedrag van € 250,- aan immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank zal met betrekking tot de toegekende bedragen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2021 worden toegekend.
Vordering wegens mishandeling
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 250,- aan immateriële schade wegens mishandeling. Nu dit feit niet aan verdachte is ten laste gelegd, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering.

8.Het beslag

8.1
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan verdachte, aangezien het voorwerp niet vatbaar is voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag is genomen.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 60 uur taakstraf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2021 ten uitvoer zal worden gelegd.
Ter zitting heeft de officier van justitie gelet op het goedlopend toezicht voorgesteld de vordering af te wijzen en de proeftijd van de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2021 opgelegde proeftijd te verlengen met één jaar.
De verdediging heeft primair afwijzing van de vordering en subsidiair verlenging van de proeftijd bepleit.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging in beginsel worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten omdat zij het van belang acht dat de voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding en behandeling van verdachte, blijft doorlopen. Voor een optimale afronding van de begeleiding en behandeling van verdachte acht de rechtbank in plaats van tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf een verlenging van de voornoemde proeftijd met een jaar op zijn plaats.

10.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 47, 57, 137e en 266 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:eenvoudige belediging, meermalen gepleegd;
feit 2:medeplegen van anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving een voorwerp waarin, naar hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden, een uitlating als bedoeld in artikel 137e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, is vervat, ter openbaarmaking daarvan in voorraad hebben/ter verspreiding daarvan in voorraad hebben;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 70 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
35 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf naar rato van 2 uur per dag;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten de smartphone van het merk Xiaomi, goednummer 2388600;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
- verlengt de bij vonnis van de politierechter van de rechtbank Den Haag van 9 augustus 2021 opgelegde proeftijd met één jaar;
Benadeelde partij [benadeelde 1]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 250,-aan immateriële schade voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 1), € 250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
5 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering van € 250,- aan immateriële schade wegens mishandeling;
- veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde 1] in de kosten van verdachte tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 250,-aan immateriële schade voor feit 1, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 2] (feit 1), € 250,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
5 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kooijman, voorzitter, mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen en mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 31 maart 2023.
Mr. D.S.G. Froger-Zeeuwen is niet in de gelegenheid dit vonnis te ondertekenen.