ECLI:NL:RBZWB:2023:2095

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
30 maart 2023
Zaaknummer
BRE 21/2752
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslag loonheffingen en verzuimboete in verband met privégebruik auto

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023 wordt het beroep van belanghebbende tegen de naheffingsaanslag loonheffingen en de verzuimboete beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag van € 4.461 opgelegd over het jaar 2018, omdat hij niet kon aantonen dat hij minder dan 500 privékilometers had gereden met een ter beschikking gestelde auto. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, omdat belanghebbende niet voldoende bewijs heeft geleverd dat hij aan de voorwaarden voldeed. De rechtbank concludeert dat de ritten naar de personal trainer en andere locaties als privékilometers moeten worden aangemerkt, waardoor het totaal aantal privékilometers boven de 500 uitkomt. De verzuimboete, die aanvankelijk was vastgesteld op € 1.115, wordt ambtshalve verminderd tot € 1.003 vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de naheffingsaanslag blijft in stand. De rechtbank benadrukt dat de boete terecht is opgelegd, maar dat de duur van de procedure aanleiding geeft tot matiging.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 21/2752

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 19 mei 2021.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 16 december 2020 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 4.461 over de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 opgelegd (de naheffingsaanslag).
1.2.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belanghebbende € 208 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete (25%) opgelegd (de boetebeschikking).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag, de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur].

Feiten

2. Aan belanghebbende is door zijn werkgever, mede voor privé doeleinden, een auto, een [automerk] met kenteken [kenteken], ter beschikking gesteld (de auto).
2.1.
Voor de auto is een zogenoemde verklaring geen privégebruik auto afgegeven.
2.2.
Op 1 mei 2019 verzoekt de inspecteur belanghebbende om te bewijzen dat hij in het jaar 2018 niet meer dan 500 privékilometers heeft gereden met de auto. De inspecteur verzoekt daartoe een vragenformulier in te vullen en, indien belanghebbende een rittenregistratie heeft bijgehouden, deze te overleggen.
2.3.
Belanghebbende levert op 2 juni 2019 een rittenregistratie aan en retourneert op 11 juni 2019 het ingevulde vragenformulier met een toelichting.
2.4.
Bij brief van 10 september 2019 verzoekt de inspecteur om nadere informatie, die door belanghebbende wordt verstrekt op 20 oktober 2019.
2.5.
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte informatie informeert de inspecteur belanghebbende op 13 oktober 2020 van zijn voornemen tot het opleggen van een naheffingsaanslag loonheffingen over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 en de boetebeschikking.
2.6.
Met dagtekening 16 december 2020 heeft de inspecteur de naheffingsaanslag opgelegd en de boetebeschikking vastgesteld.
2.7.
Belanghebbende komt bij brief van 30 december 2020 in bezwaar tegen de naheffingsaanslag en de verzuimboete. In de bezwaarfase heeft belanghebbende een gecorrigeerde rittenregistratie overgelegd. In deze rittenregistratie staan onder meer ritten naar [locatie], [locatie], naar [plaats 2] en de [locatie]. De inspecteur heeft vastgesteld dat de in de gecorrigeerde rittenregistratie verantwoorde privéritten 360 kilometer belopen.
2.8.
Belanghebbende heeft diverse verklaringen overgelegd onder meer van zijn trainer bij [locatie], [locatie] (hierna: personal trainer), zijn golfinstructeur en van zijn stiefdochter.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Daarbij beoordeelt de rechtbank of belanghebbende heeft doen blijken dat in 2018 met de door zijn werkgever, ook voor privédoeleinden, ter beschikking gestelde auto niet meer dan 500 kilometer privé is gereden. Partijen houdt onder andere verdeeld of de ritten naar de personal trainer, de [locatie] en de ritten naar [plaats 2] zakelijke ritten zijn. Op die vraag spitst het geschil zich toe. Daarnaast beoordeelt de rechtbank de juistheid van de opgelegde verzuimboete. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
Vooraf
3.1.
Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank een e-mail van belanghebbende ontvangen. Het sluiten van het onderzoek ter zitting houdt onder meer in dat geen nadere stukken meer kunnen worden ingediend. De rechtbank ziet in het emailbericht geen aanleiding tot heropening van het onderzoek. De rechtbank laat de email dan ook buiten beschouwing bij de beoordeling van het geschil. De rechtbank voegt wel een kopie van de e-mail toe aan het dossier en stuurt tevens een afschrift van de e-mail, met deze uitspraak, aan de wederpartij. [1]
Inhoudelijk
4. De rechtbank is van oordeel dat de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag is opgelegd. Alleen vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete verminderd tot € 1.003. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Belanghebbende stelt dat genoegzaam is aangetoond dat niet meer dan 500 kilometer privé is gereden met de auto. De ritten naar de personal training, de [locatie] en de ritten naar [plaats 2] zijn allen zakelijk.
Belanghebbende voert aan dat de trainingssessies bij zijn personal trainer van wezenlijk belang zijn om zijn werkzaamheden te kunnen blijven uitoefenen. De specifieke trainingen zijn noodzakelijk om zijn rugklachten, ontstaan na een skiongeluk, draagbaar te houden. De personal trainer (en ook de golfinstructeur) zijn bovendien klanten van het bedrijf van belanghebbende en tijdens de personal trainingen en golflessen worden steeds zakelijke gesprekken gevoerd. De ritten naar [plaats 2] betroffen zakelijke besprekingen in een eetgelegenheid alwaar hij, zoals hij stelt, zakelijke besprekingen heeft gevoerd met zijn vriendin en zijn stiefdochter. Ter onderbouwing heeft belanghebbende verklaringen van de personal trainer, de golfinstructeur en van zijn stiefdochter, eigenaar van een dansschool, overgelegd.
5.1.
De inspecteur stelt dat belanghebbende het vereiste bewijs niet heeft geleverd. De naheffingsaanslag is terecht opgelegd. De door belanghebbende overgelegde kilometerregistraties bevat omissies en van een aantal als zakelijk aangemerkte ritten overheerst het privédoel. In zijn nader stuk van 6 februari 2023, beperkt de inspecteur zich, om doelmatigheidsredenen, tot de stelling dat de ritten naar de personal training, de [locatie] en naar [plaats 2] als privéritten moeten worden aangemerkt. Met de daarmee gemoeide kilometers overschrijdt belanghebbende de 500 km grens.
5.2.
Artikel 13bis, eerste lid, letter a van de Wet op de loonbelasting 1964 (tekst 2018) bepaalt dat indien een auto ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld het voordeel wordt gesteld op tenminste 22% van de waarde van de auto indien deze niet meer dan 15 jaar geleden voor het eerst in gebruik is genomen (de bijtelling privégebruik). Op grond van artikel 13bis, eerste lid, laatste volzin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) wordt de auto in ieder geval geacht ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld, tenzij blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt (tegenbewijsregeling). Als uit een rittenadministratie of anderszins blijkt dat de auto op kalenderjaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, wordt het voordeel op nihil gesteld (artikel 13bis, derde lid Wet LB).
5.3.
Niet in geschil is dat de auto aan belanghebbende ook voor privédoeleinden ter beschikking is gesteld. Dat brengt mee dat sprake is van het wettelijk vermoeden van privégebruik. Dit vermoeden houdt stand tenzij blijkt dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt. De bewijslast dat de auto in 2018 voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden werd gebruikt, rust op belanghebbende.
5.4.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet doen blijken dat hij de auto in het onderhavige jaar voor maximaal 500 kilometer in privé heeft gereden. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
5.5.
Niet in geschil is dat belanghebbende (in ieder geval) 360 kilometer privé heeft gereden met de auto. Uit de gedingstukken blijkt ook dat het privékarakter van de rit naar [plaats 3] niet meer in geschil is. De rechtbank stelt vast dat het aantal door belanghebbende verreden privekilometers in 2018 derhalve ten minste 375 kilometer beloopt.
5.6.
Naar het oordeel van de rechtbank bepaalt het doel van een rit of deze zakelijk of privé is. De rechtbank acht door belanghebbende niet bewezen dat de ritten naar [plaats 2] als zakelijke ritten moeten worden aangemerkt. De rechtbank komt tot dit oordeel mede gezien de relationele verhouding van belanghebbende met zijn gesprekspartners tijdens deze ontmoetingen, zijnde belanghebbendes vriendin en haar dochter. Belanghebbendes verklaringen over deze ontmoetingen en de overgelegde verklaring leiden niet tot een ander oordeel. De 198 kilometer die het betreft moeten derhalve naar het oordeel van de rechtbank als privékilometers worden aangemerkt.
5.7.
Ook de ritten naar de personal trainingssessies houden, naar het oordeel van de rechtbank, onvoldoende direct verband met de dienstbetrekking. De rechtbank acht het privé-element van deze ritten overheersend. De inspecteur heeft voorts onbetwist vastgesteld dat met deze ritten 598 kilometer is gemoeid.
5.8.
Bovengenoemde ritten zijn dus naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte als zakelijk ritten aangemerkt en belopen in totaal 796 (198 plus 598) kilometer. Belanghebbende heeft de auto dus in 2018 in ieder geval voor meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden gebruikt.
Nu is gebleken dat de grens van 500 kilometer is overschreden, behoeven de overige betwiste ritten (de verschillende ritten naar de [locatie]) geen verdere beoordeling.
5.9.
Belanghebbende beschikte over een verklaring geen privégebruik auto (artikel 13bis, zevende lid Wet LB). Nu de beroepsgrond niet slaagt is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd (artikel 13bis, elfde lid Wet LB). Voor dat geval is het bedrag van de naheffing loonheffingen niet in geschil.
Verzuimboete
5.10.
Aan belanghebbende is een verzuimboete opgelegd in verband met het ten onrechte achterwege laten van de bijtelling privégebruik auto, op grond van artikel 67c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en paragraaf 24 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (hierna: BBBB). De inspecteur heeft de boete gematigd tot 25% van de naheffingsaanslag, zijnde € 1.115.
5.11.
De rechtbank overweegt dat, in tegenstelling tot hetgeen belanghebbende stelt, bij het opleggen van een verzuimboete geen onderscheid wordt gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid. Alleen in geval van afwezigheid van alle schuld (avas) of ingeval sprake is van een pleitbaar standpunt wordt geen verzuimboete opgelegd.
5.12.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht opgelegd. Omdat de loonheffingen over het tijdvak 1 januari tot en met 31 december 2018 terecht zijn nageheven, staat vast dat de loonheffingen niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betaald zijn. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van avas. Van een pleitbaar standpunt is evenmin sprake. De rechtbank is voorts van oordeel dat de verzuimboete passend en geboden is.
5.13.
Wel vormt de duur van de procedure voor de rechtbank aanleiding tot matiging van de boete, omdat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie. De rechtbank stelt vast dat 13 oktober 2020 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat de boete op dat moment is aangekondigd. De rechtbank doet uitspraak op 29 maart 2023. Sinds de aankondiging van de boete zijn dan (afgerond) 30 maanden verstreken. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn van twee jaar is overschreden met 6 maanden. De boete wordt daarom (ambtshalve) gematigd met 10% en vastgesteld op afgerond € 1.003. [2] Omdat dit een ambtshalve vermindering is, leidt dit niet tot een gegrondverklaring van het beroep en evenmin tot een proceskostenvergoeding. [3]

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. De verzuimboete wordt ambtshalve verminderd. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de boetebeschikking;
- vermindert de boeteschikking tot € 1.003.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 29 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [4]

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep

Voetnoten

1.Het stuk is conform artikel 2.16 van het Procesreglement bestuursrecht rechtbanken 2022 in het dossier opgenomen.
2.Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 21 juni 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2713.
3.Hoge Raad 16 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP8053.
4.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.