ECLI:NL:RBZWB:2023:2073

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 22_3106
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking en terugvordering van een Ziektewet-uitkering na onderzoek naar gefingeerd dienstverband

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar Ziektewet-uitkering beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. H. Akbaba, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van het UWV, die haar uitkering op grond van de Ziektewet introkken en terugvorderden. De rechtbank behandelt de feiten en omstandigheden rondom het dienstverband van eiseres bij [naam bedrijf], dat failliet ging in december 2019. Eiseres had zich ziek gemeld en ontving een uitkering, maar het UWV concludeerde na onderzoek dat er sprake was van een gefingeerd dienstverband. Dit onderzoek omvatte onder andere het raadplegen van UWV-systemen, internetonderzoek en gesprekken met de curator van [naam bedrijf].

De rechtbank oordeelt dat het UWV voldoende bewijs heeft geleverd voor de conclusie dat eiseres geen recht had op de uitkering, omdat zij niet kon aantonen dat zij daadwerkelijk werkzaamheden had verricht. Eiseres had geen objectief bewijs overgelegd dat haar claims onderbouwde, en de verklaringen van betrokkenen waren tegenstrijdig. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3106

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. Akbaba),
en

De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking en terugvordering van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
Met het besluit van 7 juni 2022 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres tegen de primaire besluiten van 18 en 22 oktober 2021 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiseres, haar gemachtigde, en namens het UWV mr. H.M. van Gent.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
1.1
Eiseres stelt van 1 juni 2019 tot en met 30 november 2019 werkzaam te zijn geweest bij [naam bedrijf] (hierna: [naam bedrijf] ). Op 3 december 2019 is [naam bedrijf] failliet gegaan.
Op 13 januari 2020 heeft eiseres zich met ingang van 5 december 2019 ziek gemeld bij het UWV. Het UWV heeft een uitkering aan eiseres toegekend in verband met betalingsonmacht van [naam bedrijf] over de periode van 3 december 2019 tot en met 17 januari 2020. Met ingang van 18 februari 2020 heeft het UWV vervolgens een ZW-uitkering aan eiseres toegekend.
1.2
[naam bedrijf] stond in de periode van 28 september 2012 tot 27 juli 2018 op naam van de heer [naam man 1] (hierna: [naam man 1] ). Vanaf 27 juli 2018 tot het faillissement stond de onderneming op naam van de heer [naam man 2] (hierna: [naam man 2] ). [naam man 2] had op dat moment een uitkering van het UWV. Het UWV heeft onderzoek gedaan naar mogelijke schending van de inlichtingenplicht door [naam man 2] .
De curator van [naam bedrijf] heeft desgevraagd verklaard dat de overeenkomst van overdracht tussen [naam man 1] en [naam man 2] is vernietigd. Ook heeft hij verklaard dat door [naam man 1] en [naam man 2] geld is onttrokken aan de onderneming en dat hij vermoedt dat er geen feitelijke zorg heeft gestaan tegenover de ontvangen gelden uit persoonsgebonden budgetten (pgb’s). Er is namelijk geen administratie en [naam man 1] en [naam man 2] verlenen geen medewerking. Verder is er vanaf 2017 geen aangifte omzet- en winstbelasting gedaan.
1.3
Het UWV heeft daarom nader onderzoek gedaan naar gefingeerde dienstverbanden bij voormalig werknemers van [naam bedrijf] , waaronder eiseres. De onderzoeksbevindingen die betrekking hebben op eiseres zijn door het UWV neergelegd in het Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 19 augustus 2021. Op basis van die bevindingen heeft het UWV vastgesteld dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband van eiseres bij [naam bedrijf] .
1.4
Bij besluit van 14 oktober 2021 (primair besluit I) heeft het UWV gesteld dat eiseres geen werkzaamheden heeft verricht voor [naam bedrijf] en daardoor niet verzekerd is geweest voor de werknemersverzekeringen en geen recht had op een uitkering op grond van de ZW.
Bij besluit van 18 oktober 2021 (primair besluit II) heeft het UWV gesteld dat eiseres niet verzekerd is geweest voor de werknemersverzekeringen en daardoor geen recht heeft op een uitkering betalingsonmacht.
Bij besluit van 22 oktober 2021 (primair besluit III) heeft het UWV over de periode van 2 december 2019 tot en met 17 januari 2020 een bedrag van € 5.278,96 van eiseres teruggevorderd omdat zij geen recht had op de aan haar uitbetaalde uitkering betalingsonmacht.
Bij afzonderlijk besluit van eveneens 22 oktober 2021 (primair besluit IV) heeft het UWV over de periode van 18 februari 2020 tot en met 23 mei 2021 een bedrag van € 21.353,65 van eiseres teruggevorderd, omdat zij geen recht had op de aan haar uitbetaalde ZW-uitkering.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen primaire besluiten II, III en IV. Bij het bestreden besluit heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Beroepsgronden
2. Eiseres voert aan dat het UWV ten onrechte stelt dat de bewijslast van de arbeidsovereenkomst en de verrichte arbeid op haar rust. Bij belastende besluiten als deze ligt de bewijslast bij het bestuursorgaan. Volgens eiseres is het UWV is selectief in het gebruiken van verklaringen om haar besluit te onderbouwen en gaat zij voorbij aan ontlastende feiten en omstandigheden.
Eiseres stelt dat zij huishoudelijke hulp heeft verleend aan [naam persoon 1] . De gegevens zijn niet meer te achterhalen omdat hij overleden is. [naam persoon 2] bleek niet bereid een verklaring af te geven en [naam persoon 3] was niet bereikbaar. Eiseres heeft wel een verklaring van [naam persoon 4] overgelegd, hij was ook een cliënt van [naam bedrijf] . Zij overlegt een stuk uit de administratie van [naam bedrijf] uit 2017 waarin deze cliënten terug zijn te vinden met bijbehorende budgetten.
De verklaringen van [naam man 2] zijn tegenstrijdig en kunnen niet ter onderbouwing van het besluit dienen. De verklaringen van eiseres komen overeen met die van [naam man 1] .
Eiseres stelt dat de verklaringen die zij heeft ingebracht, de tegenstrijdige verklaringen van [naam man 2] , de administratie en het feit dat de Svb de zorguren heeft goedgekeurd en uitbetaald, onderbouwen dat zij arbeid heeft verricht.
Beoordeling door de rechtbank
3. Het UWV stelt zich op het standpunt dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband en dat eiseres geen werkzaamheden heeft verricht in de periode van 1 juni 2019 tot en met 30 november 2019. Op basis daarvan stelt het UWV dat eiseres niet verzekerd is geweest voor de werknemersverzekeringen en wordt de aan haar uitbetaalde uitkering betalingsonmacht en ZW-uitkering teruggevorderd. Bij deze belastende besluitvorming ligt de bewijslast op het UWV.
4. Uit het Onderzoeksrapport Handhaving Themaonderzoek van 19 augustus 2021 en de bijbehorende stukken blijkt dat het UWV grondig en deugdelijk onderzoek heeft gedaan naar het gestelde dienstverband van eiseres bij [naam bedrijf] : Suwinet, UWV-systemen en systemen van externe partijen zijn geraadpleegd, er is internetonderzoek gedaan, informatie opgevraagd bij derden, er zijn schriftelijk vragen gesteld aan eiseres en er is gesproken met de curator van [naam bedrijf] en getuigen. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek heeft het UWV kunnen concluderen dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband van eiseres. Van belang daarbij is dat er geen (andere) officiële, objectiveerbare documenten beschikbaar zijn die de werkzaamheden van eiseres onderbouwen. Daarnaast was eiseres de enige medewerker die in de periode in geding in dienst zou zijn geweest bij [naam bedrijf] en zorg zou hebben verleend. Niet aannemelijk is dat de hele onderneming op haar draaide. Bovendien heeft [naam man 2] , die ten tijde van het gestelde dienstverband van eiseres directeur-grootaandeelhouder van [naam bedrijf] was, verklaard dat de naam van eiseres hem niets zegt.
5. Het ligt op de weg van eiseres om de onjuistheid van de conclusie dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband met objectief en verifieerbaar tegenbewijs aannemelijk te maken. [1] Daarin is zij niet geslaagd. In eerste instantie heeft eiseres geen enkel stuk overgelegd waaruit blijkt dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [naam bedrijf] . Ook heeft eiseres geen namen genoemd van cliënten aan wie zij zorg zou hebben verleend. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft zij wel drie namen genoemd, maar niet voor al deze personen zijn in de periode dat eiseres voor [naam bedrijf] werkzaam zou zijn geweest betalingen gedaan door de Svb. Bovendien heeft eiseres later een verklaring en stukken die zien op twee andere, niet eerder door haar genoemde personen overgelegd. In beroep heeft eiseres vervolgens facturen en overzichten van verleende hulp aan cliënten overgelegd. Zij heeft echter geen toereikende verklaring gegeven over de wijze waarop zij deze documenten tot haar beschikking heeft gekregen, noch over de reden dat deze niet eerder overgelegd konden worden. Verder heeft het UWV er ter zitting terecht op gewezen dat uit de urenspecificaties blijkt dat zorg is verleend door [naam persoon 5] , maar eiseres heeft als voorletter [naam eiseres] . Ook blijkt hieruit dat er veel minder uren zijn gewerkt dan eiseres eerder heeft verklaard. De door eiseres overgelegde stukken roepen daarom meer vraagtekens op dan dat zij onderbouwen dat zij daadwerkelijk werkzaamheden heeft verricht voor [naam bedrijf] in de periode van 1 juni 2019 tot en met 30 november 2019. De conclusie is dan ook dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier, op 29 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 augustus 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2463.