ECLI:NL:RBZWB:2023:2036

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
AWB- 21_3730
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toekenning van een WIA-uitkering en de vaststelling van het WIA-maandloon

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 maart 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de toekenning van een WIA-uitkering door het UWV beoordeeld. Eiseres, werkzaam als medewerker televerkoop, heeft zich op 18 september 2009 ziek gemeld en is later, na een periode van werkloosheid, opnieuw ziek geworden. Het UWV heeft haar op 15 december 2020 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend, maar dit besluit is later gewijzigd naar een IVA-uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar WIA-maandloon, dat door het UWV is vastgesteld op € 1.403,53, gebaseerd op een referteperiode van 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018. Eiseres betwist deze referteperiode en stelt dat het UWV ten onrechte geen rekening heeft gehouden met haar status als 'medische afzakker'. De rechtbank oordeelt dat het UWV de referteperiode voor het dagloon terecht heeft vastgesteld en dat de argumenten van eiseres niet opwegen tegen de wettelijke bepalingen die de berekening van het dagloon en het maatmanloon regelen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van het UWV.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 21/3730 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaak tussen

[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres,

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het UWV), verweerder,
(gemachtigde: mr. B.N. van Driel).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de toekenning van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) aan haar.
Eiseres heeft beroep ingesteld bij de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank Oost-Brabant heeft dat beroep doorgestuurd aan deze rechtbank om hier te worden behandeld.
Het UWV heeft met het besluit van 15 december 2020 aan eiseres met ingang van
21 november 2020 een loongerelateerde WIA-toegekend, gebaseerd op een WIA-maandloon van € 1.403,53. Met het bestreden besluit van 6 juli 2021 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV het besluit van 15 december 2020 gewijzigd en aan eiseres met ingang van 21 november 2020 een IVA-uitkering (uitkering Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten) op grond van de WIA toegekend.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met verweerschriften.
De rechtbank heeft het beroep op 15 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben, met voorafgaand bericht, noch eiseres en de gemachtigde van eiseres noch de gemachtigde van het UWV deelgenomen.

Totstandkoming van het besluit

Eiseres is als medewerker televerkoop werkzaam geweest bij [naam bedrijf 1] voor 34 uur per week. Voor die werkzaamheden is zij op 18 september 2009 uitgevallen. Het UWV heeft geweigerd aan eiseres met ingang van 21 september 2011 een WIA-uitkering toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Op 30 januari 2017 heeft eiseres zich vanuit een situatie van werkloosheid ziek gemeld.
Over de periode van 1 mei 2017 tot 15 maart 2018 heeft eiseres als vervangend gezinshouder bij de Stichting [naam stichting 1] (thans: Stichting [naam stichting 2] ) gewerkt voor gemiddeld
17,93 uur per week.
Met het besluit van 6 juli 2018 is aan eiseres met ingang van 1 juni 2018 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend.
Op 9 november 2018 en 31 december 2018 heeft eiseres zich ziek gemeld.
Met het besluit van 25 februari 2019 heeft het UWV aan eiseres – na doorbetaling van de WW tijdens ziekte gedurende 13 weken – met ingang van 25 februari 2019 een ZW-uitkering toegekend.
Met het besluit van 15 december 2020 heeft het UWV de mate van arbeidsongeschiktheid van eiseres vastgesteld op 35,24% en aan haar met ingang van 21 november 2020 een loongerelateerde WIA-uitkering toegekend. Het WIA-maandloon heeft het UWV vastgesteld op € 1.403,53, berekend over de periode van 1 november 2017 tot en met
31 oktober 2018.
Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft het UWV dit bezwaar gegrond verklaard. Het UWV brengt eiseres met ingang van 21 november 2020 in aanmerking voor een IVA-uitkering. Eiseres heeft recht op een bruto-uitkering van 75% van het maandloon.

Beroepsgronden

Eiseres stelt dat in bezwaar de maatmanomvang, het arbeidsongeschiktheidspercentage en het SV-loon werden gewijzigd. Het SV-loon over de gewijzigde referteperiode 1 mei 2017 tot en met 28 februari 2018 werd vastgesteld op € 16.356,04. Volgens eiseres is in het bestreden besluit ten onrechte het dagloon niet aangepast na aanpassing van het SV-loon en correctie van de referteperiode. Door het vasthouden aan de referteperiode voor het dagloon wordt eiseres financieel te kort gedaan.
Eiseres stelt verder dat het UWV voorbij gaat aan het gegeven dat er sprake is van een situatie van langdurig medisch afzakken. Uit de rapportages van de verzekeringsartsen blijkt ook dat eiseres al langdurig worstelt met forse chronische klachten. Dat maakt werken in de eigen functie bij [naam bedrijf 1] (later [naam bedrijf 2] ) en de gebruikelijke arbeidsomvang van 34 uur onhaalbaar. Na het realiseren van een rustdag en teruggang van 34 uur naar 20 uur meende de werkgever dat eiseres niet meer mee kon komen waarna ontslag volgde. Ook het contract van eiseres bij Stichting [naam stichting 1] /Stichting [naam stichting 2] voor 13 uur per week werd beëindigd omdat het werk te zwaar bleek.
Voor het aan het werk willen blijven terwijl dat feitelijk niet haalbaar was betaalt eiseres nu een hoge prijs omdat het UWV het laatste dienstverband van eiseres met een verhoudingsgewijs lage urenomvang bepalend acht voor het dagloon. Het medisch afzakken zou volgens eiseres reden moeten zijn voor aanpassing van de referteperiode voor het dagloon.

Verweer

Het UWV erkent dat in bezwaar aanleiding is gezien om de maatmanomvang en het maatmanloon aan te passen vanwege een wijziging in de referteperiode. Dat betekent echter niet dat ook het dagloon moet worden aangepast.
Bij de vaststelling van het dagloon en het maatmanloon wordt niet per definitie uitgegaan van dezelfde referteperiode. Bij de vaststelling van het dagloon wordt op grond van artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen (Dagloonbesluit) gekeken naar de referteperiode voorafgaande aan de eerste ziektedag. Het refertejaar voor het maatmanloon is op grond van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Schattingsbesluit) in beginsel gelijk aan de referteperiode voor het dagloon. Dat lijdt echter uitzondering als in het refertejaar geen sprake is van maatgevende arbeid of van arbeid met een urenomvang die maatgevend is. In dat geval bepaalt artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit dat het UWV een andere periode van maximaal één jaar vaststelt waarover het inkomen en het aantal uren van de maatgevende arbeid in aanmerking worden genomen.
Eiseres heeft tot maart 2018 gewerkt. Daarna heeft zij een WW-uitkering ontvangen en zij is in november 2018 ziek geworden.
Voor de berekening van het dagloon wordt op grond van artikel 13 van het Dagloonbesluit uitgegaan van het loon dat is genoten in de periode 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018. Als bij de vaststelling van het maatmanloon ook van deze periode zou worden uitgegaan zou dat geen goede afspiegeling geven van de inkomsten die eiseres in haar laatste dienstbetrekking heeft genoten. Op grond van artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit is daarom de referteperiode verlegd naar 1 mei 2017 tot en met 28 februari 2018.
De stelling van eiseres dat de referteperiode voor het dagloon moet worden aangepast omdat zij een medische afzakker is volgt het UWV niet. Het zijn van medische afzakker speelt niet bij de bepaling van het dagloon. Het UWV verwijst naar een uitspraak van de CRvB van
28 oktober 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2634).
Het UWV meent dan ook de referteperiode voor het dagloon terecht te hebben vastgesteld op de periode van 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018 en deze terecht niet te hebben verlegd.

Juridisch kader

De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het UWV het WIA-maandloon van eiseres op goede gronden heeft vastgesteld op € 1.403,53.
Het UWV heeft dit maandloon – dat is afgeleid van het dagloon – gebaseerd op het loon van eiseres over de referteperiode van 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018. Dit is de periode van één jaar voorafgaande aan de ziekmelding van eiseres op 9 november 2018.
Eiseres is het hier niet mee eens. Volgens haar had een andere referteperiode gehanteerd moeten worden. Zij wijst daarbij op de verlegde referteperiode voor de maatman en het feit dat zij medische afzakker is.
Artikel 13 van de WIA bepaalt dat voor de berekening van een WIA-uitkering als dagloon wordt beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden.
Ook de artikelen 13 en 16 van het Dagloonbesluit bepalen dat het WIA-dagloon wordt berekend aan de hand van het loon dat over de periode van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeids-ongeschiktheid is ingetreden, is genoten.
De CRvB heeft in de uitspraak van 15 december 2022 [1] overwogen dat als hoofdregel geldt dat voor de vaststelling van de
maatmanbepalend is de arbeid die de betrokkene laatstelijk voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid heeft verricht. Op deze hoofdregel wordt een uitzondering gemaakt als de (omvang van de) laatstelijk verrichte arbeid of het daarmee verdiende loon geen juiste maatstaf oplevert bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid. Eén van de uitzonderingen is de zogenoemde medische afzakker. Van een medische afzakker is sprake als een betrokkene ten gevolge van ziekte of gebrek (tijdelijk) lager beloond werk gaat doen of om medische redenen de urenomvang terugbrengt zonder zich ziek te melden. Als een betrokkene later uitvalt uit dit lager betaalde werk en dan pas een arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt, kan het voorlaatste werk als uitgangspunt genomen worden. Het maatmanloon wordt in dat geval – in afwijking van de hoofdregel – gebaseerd op het voorlaatste werk. De vraag of iemand een medische afzakker is, is echter niet relevant voor de berekening van het WIA-dagloon. De vaststelling van het
maatmanloonstaat los van de vaststelling van het
dagloon, omdat deze begrippen van elkaar verschillen, het gebruik ervan gebaseerd is op verschillende wettelijke bepalingen en zij niet dezelfde doelen dienen. Het dwingendrechtelijke wettelijk kader van de artikel 13 en 23 van de WIA en artikel 13 van het Dagloonbesluit bieden voor een analoge toepassing van de rechtspraak over de medische afzakker in het kader van het dagloon geen ruimte. Daarbij is van belang dat artikel 7a, derde lid, van het Schattingsbesluit de bevoegdheid geeft om de referteperiode voor de bepaling van het
maatmanloonin voorkomende gevallen in afwijking van de hoofdregel vast te stellen. Deze mogelijkheid ontbreekt in de WIA en het Dagloonbesluit. Uit de bewoordingen en samenhang van de artikelen 13 en 23 van de WIA volgt dat voor de dagloonberekening moet worden uitgegaan van de periode van een jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het tijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, op grond waarvan de wachttijd van artikel 23 van de WIA is aangevangen. Met ziekte in artikel 13 van de WIA wordt naar het oordeel van de CRvB dus geduid op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag, die na het doorlopen van de wachttijd aanspraak kan geven op een uitkering op grond van de WIA.
Gelet op onder meer deze uitspraak heeft het UWV naar het oordeel van de rechtbank terecht het WIA-dag/maandloon van eiseres berekend op basis van het loon dat zij ontvangen heeft over de periode 1 november 2017 tot en met 31 oktober 2018, de periode van een jaar voorafgaande aan de eerste ziektedag op 9 november 2018, die heeft geleid tot toekenning van een WIA-uitkering. Dat het UWV de referteperiode voor de maatman heeft verlegd of dat eiseres mogelijk een medische afzakker is, vormt voor de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Het zijn van medische afzakker is niet relevant voor het dagloon en de WIA en het Dagloonbesluit bieden geen mogelijkheden voor verlegging van de referteperiode voor het dagloon.
Het bestreden besluit houdt daarom stand.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier op 29 maart 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 1
Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
– maatmaninkomen: hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen;
Artikel 4
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Artikel 5
Gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
Artikel 13
1. Voor de berekening van een uitkering waarop op grond van deze wet recht bestaat, wordt als dagloon beschouwd 1/261 deel van het loon dat de werknemer verdiende in de periode van één jaar, die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte, het gebrek, de zwangerschap of de bevalling, die tot volledig en duurzame arbeidsongeschiktheid of gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid heeft geleid, is ingetreden doch ten hoogste het in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen bedoelde bedrag met betrekking tot een loontijdvak van een dag.
3. Bij algemene maatregel van bestuur worden met betrekking tot de vaststelling van het dagloon, bedoeld in het eerste lid, en de herziening ervan nadere en zonodig afwijkende regels gesteld.
Artikel 23
1. Voordat de verzekerde aanspraak kan maken op een uitkering op grond van deze wet geldt voor hem een wachttijd van 104 weken.
2. Als eerste dag van de wachttijd geldt de eerste werkdag al dan niet in een dienstbetrekking waarop door de verzekerde wegens ziekte niet is gewerkt of het werken tijdens de werktijd is gestaakt.
Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten
Artikel 1
In dit besluit wordt verstaan onder:
i. refertejaar: refertejaar, bedoeld in artikel 13 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen;
j. maatgevende arbeid: uitgeoefende arbeid door gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de WAO, de artikelen 2:2, eerste lid, en 3:1, eerste lid, van de Wajong, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW, en in artikel 1, onder maatmaninkomen, van de Wet WIA;
Artikel 7a
1. Het maatmaninkomen, bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW en artikel 1 van de Wet WIA, wordt vastgesteld door het loon, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b, dat de verzekerde of de jonggehandicapte met de maatgevende arbeid in het refertejaar heeft verdiend te delen door het aantal uren van die maatgevende arbeid in het refertejaar, waarbij het loon geacht wordt te zijn genoten in het aangiftetijdvak waarover de werkgever of de inhoudingsplichtige van dat loon opgave heeft gedaan.
2. Bij de toepassing van het eerste lid worden het loon verdiend met maatgevende arbeid en het aantal uren van de maatgevende arbeid in volledige aangiftetijdvakken in aanmerking genomen en worden daarbij de aangiftetijdvakken buiten beschouwing gelaten waarin geen sprake is van maatgevende arbeid van de verzekerde of de jonggehandicapte of waarin sprake is van arbeid in een urenomvang die niet maatgevend is.
3. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt een andere periode van maximaal één jaar vast waarover het inkomen en het aantal uren van de maatgevende arbeid in aanmerking worden genomen, indien in het refertejaar geen sprake is van maatgevende arbeid of van arbeid van een urenomvang die maatgevend is.
Dagloonbesluit werknemersverzekeringen
Artikel 13
1. Onder referteperiode wordt in dit hoofdstuk de periode verstaan van één jaar die eindigt op de laatste dag van het aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, of die eindigt, in geval de arbeidsongeschiktheid is ingetreden in gelijktijdige dienstbetrekkingen, op de laatste dag van het aangiftetijdvak dat het eerst voor het intreden van de arbeidsongeschiktheid is geëindigd.
Artikel 16
1. Het dagloon van uitkeringen op grond van de Wet WIA en de WAO is de uitkomst van de volgende berekening:
(A – B + C) / D
waarbij:
A staat voor het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft genoten bij alle werkgevers;
B staat voor de bedragen aan vakantiebijslag die in de referteperiode als loon zijn uitbetaald ten laste van een opgebouwd bedrag en de bedragen die in die periode als loon zijn uitbetaald ten laste van een arbeidsvoorwaardenbedrag;
C staat voor de in de referteperiode opgebouwde bedragen ten behoeve van vakantiebijslag dan wel ten behoeve van een arbeidsvoorwaardenbedrag; en
D staat voor 261.