Uitspraak
19.1690 WIA
18 maart 2019, 18/1830 (aangevallen uitspraak)
OVERWEGINGEN
29 februari 2016.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) had aangevraagd, was het niet eens met de vaststelling van zijn dagloon en de eerste arbeidsongeschiktheidsdag. De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv de eerste arbeidsongeschiktheidsdag correct heeft vastgesteld op 29 februari 2016, gebaseerd op gegevens van de bedrijfsarts en de aanvraag van de appellant. De Raad oordeelde dat de stelling van de appellant dat hij om medische redenen minder uren is gaan werken niet voldoende was onderbouwd met objectieve medische gegevens. De Raad benadrukte dat de status van 'medische afzakker' niet relevant is voor de bepaling van het dagloon, maar enkel voor de maatman. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van griffier H.S. Huisman.